6 April 1933. Ie jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. 17. Tweede Blad.

INGEZONDEN MEDEDEELING. H.H. Landbouwers en Bestuursleden van Landbouw-Organisaties. DE N.V. NEDERLANDSCHE FABRIEK VAN WERKTUIGEN VOOR LANDBOUW EN VERVENING, Srief-adres: Machinefabriek „WERKLAND”, te NIEUW-WEERDINGE, Tel. No. 9. is een organisatie van landbouwers en verveners, en stelt zich o.a. ten doel de levering en reparaties van machines en installaties voor de LANDBOUW en aanverwante bedrijven als AARDAPPELMEELFABRIEKEN, ZUIVELFABRIEKEN, DORSCHVEREENIGINGEN. enz. Agentschap MARSHALL-TRACTORS, het beste Engelsche fabrikaat. Onze fabriek is modern ingericht en beschikt over bekwame vaklieden. Geeft ons Uwe aanvragen en opdrachten. U wordt concurreerend bediend en steunt een bedrijf, dat de landbouw na verwant is. Commissarissen: Directie; H. SIKKEN Jzn., landeigenaar, Emmen. |. G. LODDER, werktuigkundige. Hk. OOSTINGH, landeigenaar, O. VISSER Gzn., leeraar boekhouden M. O. Nieuw-Weerdinge. J. F. MEYER, landeigenaar, Nieuw-Weerdinge.

Veenkoloniale Brieven. Eind Maart. Bedrijvig is het op den veenkolonialen akker. Het echte mooie Maart-weer met zijn scherpe Maartzon bracht alle boeren naar buiten. De zaai en bouw werden aangevangen met een moed, die bewondering wekt. Reeds ©enige jaren zittende bedrijven dik inden knoei en ziet, nog gaan niet de eerste leeuweriken jubelend omhoog, of de wipkarren hobbelen weer over de mannings. Er wordt geegd, gecultivatord, geploegd, gezaaid en gepoot, gelijk ieder jaar tevoren. Nimmer geeft de boer het op, tot het laatste kampt hij zijn strijd met de tanden op elkaar. Zijn hoop, zijn onvertwijfelde hoop, is grooter dan al bet andere en doet hem weer ijverig voortwerken. Toch is er iets, dat dot voorjaar uit alle andere lentes kenmerkt, n.I. de vraag: wat te bouwen? Keuze genoeg. Tarwe, aardappelen en bieten, alle met regeeringssteun. Dan nog haver, die men nootzakelijk voor*de paarden moet hebben en boonen. Maar juist bij die gewassen met regeeringssteun zit de kneep. Tarwe is beslist: i/s van a,l het bouwland. Aardappelen zal dezer dagen beslist worden. Reeds hebben vers e heidenen de toewi jzin g bekomen: 65 pet. van oogst 1929. Hierin zijn geringe schommelingen merkbaar, doch deze bewerken geen ongunstige ontvangst, daarvoor zijn ze te gering. Wat uitpoot betreft kan de boer nu zijn gang gaan. Graag zou hij wel willen weten, wat hij komende herfst voor zijn aardappelen mag ontvangen. Dit baart ham nog wel de meeste zorg. Het is juist de aardappel,, die bier den doorslag geeft. De steun, de laatste jaren genoten, was geen steun in. den: zin, dat men er door gesteund was. Daarom staat de boer zoo argwanend tegenover dezen maatregel en maakt zich geen al te hooge verwachtingen voor de komende campagne. Zijn gedachten concentreeren zich ook meer naar het verleden. Nog altijd zit hij in afwachting op den steun voor de aardappelen van ’32. Nog weet hij niet, wat dat worden zal. Dat het een kwartje zat worden, zooals de minister van Econ. Zaken en Arbeid voorstelt, gelooft hij niet graag. Dat zou toch ai te zuinig zijn. Dat het niset veel meer zal worden, wil hij ook wel gelooven. Doch bovenal, wat het worden zal, hij had het maar liever. Want hij kan het best gebruiken. Al zijnde stiikstofprijzen niet hoog, toch moet iedere boer nog wel ettelijke honderden guldens aan dit hulpmiddel offeren. Waar komt de boer tegenwoordig aan honderden guldens, waar alles wait bij hem binnenkomt maar „centenkraam” is? Velen kunnen juist door dte late uitkeering geen stikstof bekomen. Wanneer het nog cenigea tijd aanhoudt wordt het te laat voor het koren. Ook komt het voor rie andere gewassen dan duurder te staan, daar in plaats van het goedkoope amnioniafcstikstof veel duurdere salpeter-slikstof gebruikt moet worden. Het is dan ook een groot verlangen, zoo spoedig mogelijk deze kwestie afgehandeld te zien. Ook met de bieten verkeert de boer nog in het onzekere, ’t Is alles „ongeveer” en „zoowat”, maar absolute zekerheid bezit hij niet. Intusschen, het valt niet te ontkennen, bijna ■al het land wordt straks met regeeringssteun bebouwd. Er komt hoop om een volgend jaar tot gunstiger resultaten te komen. Doch indien de steun niet beter wordt toegepast, dan het heden gaat, zal het weer een ontgoocheling worden. Men vergete niet, dat het jaar <1932 voor alle gewassen zeer gunstig ver. loopen is. Wanneer 1933 minder gunstig verloopt en de steun blijft op dit pelt, dan bereikt de boer weder niets. Dan leeft hij weer een jaar van de lucht: zonder boterham. Alleen de tarwe werpt hier in vele gevallen, doch lang niet overal, gunstige resultaten af. Dit is echter meer inde oude veenkoloniën. Inde nieuwere is er geen winst mee te behalen gezien de groote riskantheid, die er daar aan verbonden zit. Op hoop van zegen is daar dezen herfst dan ook veel rogge uitgezaaid en men was wat blij, dat die ook onder eem Steunregeling werd betrokken. Voorts heeft de veehouder hier ook al geen geluk. Groote nadeelen heeft de boer zichzelf op den hals gehaaid, omdat hij zijn kleinen veestapel op groote schaal uitbreidde, met duur ingekochte dieren. Er zijn gevallen, waar pinken, voor twee jaar gekocht, nu als voor het kalven staande koeien, voor weinig meer dan den inkoopsprijs van dc hand zijn gedaan. Landbouwers, die nooit meer dan 1 a 2 koeien jnelkten, zitten nu met 10 en meer melkkoeien in hun „maag” en weten niet wat ze moeten. Verkoopen tegen afbraakprijzen, daar kunnen ze maar niet toe komen en ze straks naar de weide te jagen willen ze .ook niet graag. Hier is het van twee kwaden de minst kwade te kiezen en dan is de algemeene gedachte: Doe ze toch maar van de hand. De varkensstapel is hier reeds zeer ingekrompen. Boeren die voor een paar jaar 20, 40 tot 100 stuks krulstaarten in hun hbkken hadden, hebben slechts enkele of in het geheel geen meer. Men verviel van het eene uiterste in het andere, doch had onderlusschen weer een groote strop, die de beurs danig voelde. Hun, die hier den middenweg bewandelden, en zich aan bun gewoon aantal hielden, ging het nog het best. Algemeen ziet men nu geen gewin meer inde mesterij, daar de baconprijs niet tot de 21 cent gaat, zooals een uitgesproken belofte . deed gelooven. Bij al deze slagen heeft de boer geleerd op de kleintjes te passen. Hij bezuinigt waar hij kan en ten eerste wel op het arbeidsloon. De natuur was hem dezen winter gunstig en bij het mooie open weer kon hij veel werk, dat was uitgesteld, opknappen met eigen werkkracht. De werknemer bad geen kans om hier wat te verdienen en was wel op de werkverschaffing aangewezen. Groote scharen fietsers en vele bussen hadden de richting naar bet heideveld, doch nu midden inde bedrijvigheid slinkt dit aantal niet in het minst. Zelfs bij het aardappelpoten ziet men bijna geen enkele tijdelijke arbeidskracht en dit is toch wel teekenend voor deze streken. De loonovereenkomsten zijn alle weder tegen Mei opgezegd, omdat de werkgever geen kans ziet deze loonen in zijn bedrijf te kunben bekostigen. Droevig is dan ook in het algemeen de toestand. Niet alleen den boer en den arbeider gaat het slecht, maar ook de overige bevol-1 kingsgroepen voelen de crisis. Allen zien er I

De landarbeiders en de werkverschaffing. Wanneer men elke week ziet het groote aantal werklooze landarbeiders, dat zich begeeft naar decentrale werkverschaffingen, dan komt bij een groot deel van de buitenstaanders de indruk naar voren, dat de landbouw langzamerhand zoo is ingericht door mechanisatie, enz., dat er bijna geen werkkrachten meer noodig zijn. Maar niets is minder waar dan dat. De behoefte aan personeel is nog even groot als voor den, crisistijd. Maarde eenige reden voor het niet meer te werk stellen van arbeiders in het landbouwbedrijf, is de armoede van den* boerenstand. Het bedrijf wordt steeds meer extensief gedreven en als gevolg daarvan steeds grootere werkloosheid. Het js natuurlijk een gevolg van de lage prijzen van onze producten, en om nu toch het bedrijf zoo lang mogelijk gaande te houden, wordt steeds meer op de bemesting, arbeidsloonen enz. bezuinigd. Dat dit moet leiden tot een vreeselijke catastrophe in het bedrijf, zal ieder met mij eens zijn, die maar ©enigszins kijk heeft op het landbouwbedrijf. En niet alleen in het landbouwbedrijf. Maar dit zal ook leiden tot een toestand inde landarbeiderskringen, welke straks niet meer houdbaar is. Want wat worden toch wel de gevolgen van deze, maar steeds doorgevoerdo oneconomische politiek? In ons landbouwbedrijf reageert een mindere opbrengst van den bodem direct in ongunstigen zin op opbrengst en kwaliteit van de producten. En het is niet het eenigste onderdeel van het bedrijf, dat verwaarloosd wordt. Hier is natuurlijk veel meer mee annex. Wanneer men ziet, dat de handel in zaai- en pootgoed totaal is stopgezet, de loonen niet kunnen worden betaald, die vereischt zijn voor zuiver verbouwen, dorschen, sehoonen enz.; wanneer men steeds doorgaat met den boer niets voor zijn producten te geven, wordt de chaos steeds grooter en grooter. En dan deze zaak van de kant van den werknemer bezien, hoe noodlottig zijn ook voor hem de gevolgen, Inde eerste plaats de mentaliteit, die totaal teloor gaat, als gevolg van het samenwonen in groote massa’s van verschillend georiënteerde menschen op maatschappelijk en geestelijk gebied. Het kwade wil er inden regel het beste in, als men daarin wordt onderwezen. En dan wil ik hier ook nog 'eens op één factor wijzen die nog heel weinig is aangeroerd, misschien wel heelemaal niet. Ik bedoel de ongeschooldheid van de jonge arbeiders, die daar jaren achtereen inde werkverschaffing doorbrengen, zooals nu met sommigen reeds het geval is. Men ontvangt heelemaal niet meer die veelzijdige kennis, zooals bij onze meer bejaarde arbeiders het geval is. Het landbouwbedrijf is door de veelzijdige kennis, die het vereischt, voor den landbouwer een moeilijk te leeren vak, en na jarenlange practische en theoretische studie worden door velen nog wel groote fouten gemaakt. In niet mindere mate is dit het geval met de werknemers. Theoretisch werd hun tot dusver nog bijna geen kennis bijgebracht, dus moest men alles door practisch werken op het bedrijf leeren en grootendeels zichzelf ontwikkelen. Dat daar tijden mee gemoeid gingen, behoeft geen betoog. En wanneer we dan eens zien hoe de toestand zich de laatste jaren heeft ontwikkeld, dat velen en vooral van de jongeren reeds maanden en maanden inde werkverschaffing werkzaam zijn geweest en dus het heele contact met de landbouwbedrijven hebben verloren, dan is dit niet alleen droevig, gezien van den kant van het kunnen werken, maar ook gezien van den kant van het wü 11 en werken in ’i bedrijf. Want wanneer men zijn werk goed wil doen, om ’t even in welk vak men werkzaam is, dan zal men moeten hebben een zekere mate van liefde voor zijn werk. En waar moet dat in vele gevallen meer tot uiting komen, dan juist in het landbouwbedrijf? Neem b.v. eens een veebedrijf. Met hoeveel liefde moet voor dat jonggeboren goedje worden gezorgd. Wanneer men daar niet van jongs-af onafgebroken tusschen verkeert, zal de opgelegde taak onuitvoerbaar zijn. Ook in het bouwbedrijf is het zoo gesteld. Wanneer men b.v. met paarden moet werken, hoeveel tact en kennis wordt daarbij vereischt. Ook lets, wat men na jarenlange ondervinding eerst kan opdoen. Wanneer wede gevolgen van het verzuimen om maatregelen te treffen, teneinde de landbouwers voor hun producten een voldoenden prijs te waarborgen – overzien, dan kunnen we constateeren, dat die gevolgen geweldig funest zijn, ook voor onze maatschappelijke samenleving, maar wel inde allerergste mate voor onze werkgevers en werknemers inden landbouw. Wanneer men deze kwestie ook van dien kant beziet, dan zijn die werkverschaffingsmaatregelen heelemaal uit den booze en moest men zoo spoedig mogelijk, door betere prijzen voor onze landbouwproducten te betalen, de landarbeiders weer op hun plaats brengen, waar ze thuis behooren, n.I. op de landbouwbedrijven. J. K. te S. vurig naar uit dat de toestand spoedig zoo verandert, dut de boer eens weer wat meer geld kan laten rotten. Alles hangt van elkaar af, en waai- de een niet betalen kan, blijft de ander schuldig en zit weer een andere zonder centen. Het zijn echter de boeren, die het ergste lijden en dat ze vaneen mokfcenden, opsta,ndigen aard worden, is geen wonder. Over veten van ben komt een gevaarlijke onverschilligheid van „wat kan ’t mij ook langer scheten; ik blijf toch geen boer”. Gevaarlijk, omdat zulke lui overloopen naar het communistische kamp, waar ze gretig worden ontvangen. Onderlusschen werd er veel vergaderd, veel gesproken en veel gecritiseerd, waarnaar de regeering wél eens luisteren mocht. Een nog nimmer gekende politieke geest vaart door de boerengelederen en menig boerenspreker blijkt ten slotte een goede redenaar. De nood der tijden doet hier iets geboren worden, wat niet van voorbijgaanden aard zijn zal. Langs lijnen, die een halve eeuw geleden door de arbeiders gevolgd zijn, werken nu de boeren zich omhoog tot maatschappelijk verweer. Dit is dan eender posten aan de debetzijide van de crisisbalans van de boeren. Dat zij er bij de a.3. verkiezingen hun voordeel mee doen! Nieuwbuinen. H.

Mr. KALMA, DE VERKIEZINGEN EN WIJ. Van den heer Kalma ontvingen wij een lang ingezonden stuk inzake de houding van de Boerenbonden ten opzichte van den V.D.B. en van den V.B. Wij hebben, mede met het oog op de lengte, er bezwaar tegen, dit stuk op te nemen. Dit is ook niet noodig, daar het vooral neerkomt op het stellen van de vraag aan de Boerenbonden, waarom zij wel den V.B. en niet den V.D.B. steunen. Naar het ons voorkomt, vindt de heer Kalma het antwoord daarop reeds grootendeels in het hoofdartikel van dit nr. Wij willen daar nog het volgende aan toevoegen. Wij zien inde Vrijizinnigdemocralische en sociaaldemocratische sociale politiek de voornaamste oorzaak van de ellende, waarvan de boerenstand de dupe wordt. Zij hebben met den vrijhandel gebroken wat de loonen betreft en willen den vrijhandel handhaven wat de prijzen der landbouwproducten aangaat. Zoodoende is de verhouding ontstaan: 66 :214. En wij hebben nog niet van den V.D.B. vernomen, hoe zij deze wanverhouding willen herstellen. Zij willen 66 niet op 214 brengen en 214 ook niet op 66. De liberalen kwamen de boeren reeds in zooverre tegemoet doordien zij reeds lang bereid waren te bevorderen, dat 214 tot 66 daalt. Zij stuiten hier echter op de onder den invloed der vrijzmnigdemöcraten en sociaaldemocraten slaande zeer verkeerde sociale opvattingen, die de loonen op hetzelfde peil willen houden, ook als de prijzen tot de helft of Vs dalen. Zoodoende is de eenige conclusie, waartoe de liberalen kunnen komen, het brengen van 66 op 214. Zij willen daar niet gaarne aan. Maar het moet. Het vrijhandelsbeginsel eischt dit. Het besef daarvan dringt ook meer en meer door en komt inde daad van de heeren Biereraa, Louwes en Van Rappard tot uiting. Dat dit eenige wrijving geeft inden Vrijheidsbond is verklaarbaar. Maar genoemde heeren staan 'hier naar wij meenen op zuiverder liberaal standpunt dan die liberalen, die nog de oude versleten leus laten klinken. Het wit ons echter voorkomen, dat de Vrijz. Dem. de problemen, waar het hier om gaat, onvoldoende begrijpen. Dit is de indruk, dien wij kregen bij. de gedachtenwisseling met de Vrijz. Dem. leiders. Dit is ook de indruk, dien ons de door Mr, Marchant te Meppel gehouden lezing gaf. De heer Kalma zegt voorts niet beweerd te hebben, dal de meeste bestuursleden van de Boerenbonden lid zijn van den Vrijheidsbond. Wij nemen daarvan gaarne acte. Toch lezen wij tusschen de regels, dat naar zijn meening wel enkele tot den Vrijheidsbond beboerende bestuursleden invloed zullen hebben uitgeoefend. Het treft ons hierbij, dat Mr, Kalma blijkbaar nog maar weinig beseft van het drama, dat zich ten plattenla.nde voltrekt en van wat de leiders der boerenbonden drijft. Anders had hij er niet aan durven denken, dat onbeteekenende partijbelangen hier ook maar eenig gewicht inde schaal zouden hebben gelegd. Onze eierexport. Naar aanleiding van de dezer dagen genomen maatregel der Duijsche regeering ten aanzien van onzen eierexport naar dat land, had voor eenige dagen een grootsch opgezette manifestatie inde welbekende eierhal te Barneveld plaats. Van deze gelegenheid heeft het persbureau Vaz Dias gebruik gemaakt den burgemeester van Barneveld, den heer Westrik, alsmede den heeren Schimmel en Koudijs, eenige inlichtingen te vragen. O.a. werd de vraag gesteld of het Nederlandsche volk aa,n dien oproep „eet meer eieren” gehoor had gegeven. „Gelukkig wel”, antwoordde de burgemeester. „Tot mijn groote vreugde vernam ik dat het verbruik inderdaad grooter wordt. Ook de maatschappij „De Korenschoof” te Utrecht organiseert een flinke eiereneefreclame met succes. „Het eet meer eieren” is geen blijvende aansporing, doch slechts geldig voor ongeveer 2 maanden. Dan redden de pluimveehouders zich zelf wel door beperking van het aantal kippen”, aldus de burgemeester. Vervolgens liet de heer Koudijs nog een ernstige waarschuwing hooren, wegens economische bezwaren tegen kippenhouden uit liefhebberij, uitgezonderd speciale sportfokkers. „Indien de pluimveeteelt wordt ingekrompen” aldus de heer Koudijs, „indiien ook de pluimveehouders die hun bedrijf uitoefenen om daarvan te leven, eveneens al hun materiaal moeten opruimen voor het geval hun bedrijf geen winst meer geeft, loopt de eierproductie terug en is de best mogelijke gelegenheid geschapen de pluimveehouderij weer loonend le maken”. Tenslotte werd nog de kwestie betref fende den evenlueelen regeeringssteun ter sprake georacm, waarbij er op werd gewezen, dat aan een zoodanigen steun een noodzakelijke inkrimping van den pluimveestapel diende te worden vastgekoppeld, waarbij de steun rechtstreeks aan de pluimveehouders moest ten goede komen. Mocht echter steun worden gegeven zonder inkrimping van den pluimveestapel, dan zullen we het volgend jaar weer voor dezelfde moeilijkheden komen te staan. Tot zoover het standpunt van vooraanstaande m'annen in het grootste pluimveecentra van Nederland. Wat onze opvatting betreft, kunnen we direct wél zeggen, dat ook dit het zuivere standpunt is van den Boerenbond: een flinke regelmatige inkrimping zal als gevolg hebben dat de prijzen der eieren flink zullen stijgen; een kleiteer kwantum pluimvee dan lot nu toe, kan meer winst opleveren dan de huidige groote pluimveestapels. Mocht men komen tot steun- en inkrimpingsmaatregslen, dan kan men er van verzekerd zijn, dat de Boerenbond in dezen een krachtigan steun zal blijken te zijn. We zulten hopen, dat men spoedig met plannen van deze strekking komt, en deze in daden omzet, want de nood is hoog, ook hier in Drenthe, waar ook heel wat menschen en vooral kleine menschen, door de pluimveehouderij een beslaan hebben, dat als bij tooverslag verloren dreigt te gaan. T. M.

De verhouding tusschen de Groninger Maatschappij van Landbouw en den Groninger Boerenbond. Op 22 Maart 1933 heeft te Groningen een bespreking plaats gehad tusschen de Dag. Be. sturen van den Groninger Boerenbond en van de Groninger Mij. van Landbouw, teneinde te overleggen over de juiste verhouding van de beide genoemde lichamen ten opzichte van elkander en om ieders werkgebied te bepalen. De bespreking werd geleid door den heer E. H. Ebels, viee.voorz. der Groninger Mij. van Landbouw, omdat de voorz,, de heer H. D. Louwes, niet den indruk wilde vestigen, dat hij terwille van andere belangen de besprekingen zou beïnvloeden, terwijl verder aan. wezig waren de heeren Boekel, Schuiringa, Takens, Westers, Veenkamp, Dr, Oortwijn Bot. jes en Ir. Minderhoud, en voor den Groninger Boerenbond de heeren Van Bruggen, Knolle. ma, Dinkla en Meihuizen. Bij de bespreking dienden als uitgangspunten: a. Bij de leden van de Maatschappij en den Boerenbond, die voor een groot gedeelte de. zelfde personen zijn, bestaat verwarring omtrent de juiste verhouding tusschen de beide lichamen*. b. De Boerenbonden kunnen, omdat zij geen eigen Kamercandidaten hebben gesteld, niet worden aangemerkt als een politieke partij. c. De Voorzitter van de Groninger Mij. van Landbouw heeft zijn lid-worden van den Groninger Boerenbond afhankelijk gesteld van de volledige afbakening van ieders werkterrein. Men was het er spoedig over eens, dat het onjuist zou zijn, als het uitwerken van con. créte maatregelen, om den landbouw te helpen, door beide lichamen zou geschieden. Hierdoor zou de eenheid tegenover de Overheid en de publieke opinie niet worden bevorderd. Ook zou dit in botsing komen met den bestaanden toestand in het landbouwvereenigingsleven, waarbij de Maatschappij haar voorstellen doet bij het Kon. Ned. Landbouw. Comité en dit ze, hetzij rechtstreeks, hetzij in samenwerking met de beide andere Centrale Landbouworganisa. ties, te bestemder plaatse indient. Verder kwam men overeen, dat, wanneer een bepaald onderwerp bij een van beide or. ganisaties aanhangig is en verwacht kan worden, dat dit ook bij de andere het geval zal zijn, er voor deze bepaalde gevallen overleg zal worden gepleegd, opdat geen tweeërlei meening uit den landbouw naar voren zal komen. Tenslotte werd van beide zijden de wen. schelijkheid erkend om door het „Groninger Landbouwblad” en „Landbouw en Maatschap, pij” naar buiten te doen blijken, dat een goede verstandhouding tusschen den Groninger Boerenbond en de Groninger Mij. van Landbouw aanwezig is. Het resultaat van de besprekingen kan wor. den samengevat inde volgende conclusiën: 1. De Groninger Boerenbond heeft zijn taak inzonderheid op politiek.economisch terrein, waar hij de belangen van den landbouw naar eigen inzicht zal behartigen. 2. Het terrein, dat de Groninger Mij. van Landbouw tot nu toe met haar werkzaamheden bestreken heeft, wordt door den Groninger Boerenbond geheel intact gelaten; door laatstgenoemde zal het lidmaatschap van eerstge. noemde organisatie worden aanbevolen. 3. Bepaalde maatregelen, die door den Gro. ninger Boerenbond mogelijk worden geacht om den landbouw te helpen, zullen ter verdere bestudeering en uitwerking bij de Maatschappij aanhangig worden gemaakt. 4. Over bepaalde zaken, die beide lichamen aangaan, vindt, ter voorkoming van misver, stand bij de leden en bij de overige bevolking, overlegplaats, als dit dooreen van beide wenschelijk wordt geacht. Indien het noodig mocht blijken, om de juiste verhouding tusschen de beide lichamen nader of opnieuw te regelen, zullen daartoe even. eens besprekingen worden gehouden. Inde Hoofdbestuursvergadering van de Gro. ninger Mij. van Landbouw, te houden op 12 April, zal het Dag. Bestuur deze aangelegen, heid aan de orde stellen, teneinde de goed. keuring van dit college op het resultaat van de bespreking te verkrijgen. Tevens zal er door beide partijen naar worden gestreefd, om ook in andere gebieden een juiste verhouding tusschen de Boerenbonden en de Landbouworganisaties te bevorderen. Naschrift. Het is ons vanzelfsprekend een genoegen, het bovenstaande te kunnen publiceeren, daar hier weer van ©en stap inde goede richting gesproken kan worden. We weten toch, dat inden aanvang velen sceptisch stonden tegenover onze beweging, omdat ze afbraak van de algemeene landbouworganisaties vreesden. Naast alle verzekeringen, die we reeds gaven, is deze consolidatie der verhouding tusschen beide, toch wel oen tastbaar bewijs, dat de

goede wil, om opbouwend te werken, niet alleen in principe gehuldigd wordt. Deze consolidatie is daarom ook van groote beteekenis, daar dit voorbeeld waarschijnlijk door meerdere provinciale Bonden en alge. meene organisaties gevolgd zal worden, om. dat ook daar behoefte is aan meerdere klaar, heid, die tevens de meest gezonde propaganda inhoudt voor onze beweging, vandaar dan ook dat we, ingevolge de laatste volzin, daarop sterk willen aandringen, en bij ieder, die do eenheid en daarmee het belang van allen wil dienen, zal die aandrang niet tevergeefs uitge. oefend worden. De clausule, dat we het lidmaatschap der Gron. Mij. zullen aanbevelen, werd op onze uit. drukkelijko wensch in het gemeenschappelijk opgemaakt communiqué opgenomen, omdat do Bonden het steeds als een axioma blijven be. schouwen, dat de algemeene organisaties zoo gaaf mogelijk uit den, wanhopigen bestaansstrijd van de leden zullen komen, We leven ineen tijd van bouwen en b e. waren. Laat dit ook gezegd zijn tot al degenen, die misschien ineen baloorige stem. ming het lidmaatschap van ©en V.8.8. of D.L.G. niet meer op de juiste waarde schatten, nu alle welzijn beheerscht wordt door factoren, welke de Boerenbonden bepaaldelijk in ’t oog vatten. Men bewijst den Boerenbonden slechts een dienst, door inde organisaties, waarvan men lid is, invloed en drang uitte oefenen, dat do heilzame wisselwerking tusschen oud en nieuw komt vast te staan en waarvan bovenstaand communiqué de duidelijke uiting is. Ten slotte nog iets over de passage, waarbij van meergemelde wisselwerking blijk zal wor. den gegeven inde kolommen van de betref, fende persorganen, in dit geval Groninger Landbouwblad en ons blad. Ook daar opent zich voor ons een hoopvol perspectief. We hebben de ervaring steeds opgedaan, dat men in politieke en stedelijke kringen ons blad met belangstelling leest, waarvan velen reeds dadelijk blijk gaven door zich te abon. neeren, terwijl door gratis verspreiding van onzen kant alles wordt gedaan om die belang, stelling aan te wakkeren. En nu is „Landbouw en Maatschappij” in da toekomst steeds meer te zien als het geestelijk communicatiemiddel tusschen de naam geeft het zoo juist aan Landbouw en Maatschappij. Tot dat doel zetten we dus de deur wagen, wijd open voor allen, die inden Landbouw iets beteekenen, en waartoe de leiders van onze algemeene landbouworganisaties zeker behooren, om ons blad als podium te gebrui, ken, indien ze de „Maatschappij” iets te zeggen hebben. We nemen daarbij den Landbouw in den ruimsfen zin; zooals ze de bestaansbron is, direct of indirect voor het gansche platteland. .Op die manier zouden we kunnen bogen op een staf van medewerkers op politiek.economisch terrein, die ons blad steeds meer een tolk kan doen zijn voor ieder die wil verstaan; van de beteekenis en de nooden van de land. en tuinbouwende bevolking, van het belang onzer natie niet alleen uit agrarisch oogpunt, en vaneen eensgezindheid in agrarische krin. gen als onmisbare factor voor hun stijgend aanzien. B. MEIHUIZEN. ZOEKLICHTJES In het verslag vaneen onderhoud, dat het Utrechfsch Dagblad had met Dr. Posthuma, lezen wij het volgende; Ten aanzien van het nut eener versterking van den akkerbouw was de heer Posthuma sceptisch gestemd. Hij deed uitkomen, dat hij partieele maatregelen, die het oeconomisch geheel uit het oog verliezen, uit den booze achtte. Wij zouden nu een paar jaar onzen akkerbouw kunnen versterken, omdat de tarweprijzen kunstmatig omhoog zijn gebracht. Maar op de tarwe volgt de rogge, op de rogge de gerst, de haver, enz. Wie zou die hooge prijzen moeten betalen, indien andere producten niet worden geëxporteerd? Wie zou ze moeten betalen, terwijl de scheepvaart stil ligt en de industrie verlamd is? Wij zouden bij het bovenstaande het volgende willen aanteekenen. Bij de tegenwoordige prijzen zal onze bodem moeten blijven liggen en zal daardoor het aantal werkloozen met honderdduizenden toenemen. Juist omdat onze scheepvaart en onze exportindustrie zoo slecht gaan, zullen wij daarvoor niet rijk genoeg zijn. Als wij het graan voor f5 de 100 K.G. invoeren, komt het ons als volk precies f5 duurder dan wanneer wij het voor flO de 100 K.G. op eigen grond laten verbouwen door boeren en arbeiders, die anders als werkloozen met ingevoerd graan moeten worden gevoed, hetzij inden vorm van brood, hetzij vau dierlijke producten.