6 April 1933. Ie jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. 17. Derde Blad.

Schetsen van het Platteland. Ze kwamen nog al dikwijls een praatje met elkaar maken, de buren Berend en Hendrik. Vooral ’s avonds bij den winterdag als het werk afgeloopen was. Soms gingen de vrouwen ook mee, maar gewoonlijk bleven die maar thuis; er kon ’s avonds bij ’t lamplicht, als de kinderen naar bed waren, nog zooveel opgelapt en gestopt worden en het moest er immers zuinig langs. Er was nog al wat stof tot praten. Berend had het met zijn landheer niet eens kunnen worden over den pachtprijs en was tenslotte met z’n landheer bij den kantonrechter terechtgekomen. Nu zou hij 30 pet. reductie hebben, maar hij had er meteen me© „bereikt”, dat hij met Mei de boerderij moest verlaten. Nadat de boerderij inde courant te huur had gestaan, waren er nog al heel wat kijkers geweest, het was een goed „spul” en Berend en Hendrik, ze wisten het niet, maar ze waren jiang dat de nieuwe huurder nog al weer heel wat „beloofd” had. Dat was erg moeilijk inden tegenwoordigen tijd. Geld maken kan men niet, hoe graag men het wil. De toeslag op de melk was eerst 2 cent, later 1.75 en thans slechts 1.50 cent. Hendrik was er niet erg blij mee, buurman Berend te moeten missen. Verbeteren van buurman zou hij niet gemakkelijk kunnen. Hij kon het met Berend altijd zoo goed overleggen, ’t Vorige winter, toen H. ziek was, had Berend ook op het bedrijf van Hendrik de zaak „recht” gehouden. Hij liet ©r zijn eigen werk bijna door inden steek, maar hij zorgde dat ’t Hendrik niet overhoop liep, toen deze weer aan de beterende hand was. Thans zitten ze bij de kachel. Nadat ze even over den opvolger van Berend hebben gesproken, zegt de laatste; „’kßen vandaag nog naar de stad geweest. De koeien gaan nog steeds achteruit. Je moet een knappe, ndeuwmelkte koe hebben voor ©en honderd twintig gulden. De bigjes gaan wel wat vlugger, maarde prijs is toch nog tamelijk. Voor een gulden of acht, dan heb je al heele mooie. Inde drachtige varkens zit ook wat meer trek dan voor een paar weken geleden, maar erg florisant gaat het nog niet.” „Ja”, zegt H., „het is een treurige toestand. Het aantal varkens wordt nu wel kleiner en dat is goed ook. Zonder de varkenswet al kleven daar ook nog verschillende fouten aan —, was dit toch maar niet gebeurd. Er zijn wel van die schreeuwers op sommige vergaderingen, die de geheel© varkenswet willen afbreken, maar het is beter dat wij boeren daar niet te veel naar luisteren. Ik geloof, dat er veel eigen belang bij de voormannen, wat meest handelaren zijn, voorop staat„We hebben nu beiden eenige biggenmerken er bij gekregen; we hadden eerst ook wel wat weinig, maar het valt voor zoo’n plaatselijke commissie ook niet mee om dat goed te verdeelen, wat? Gewoonlijk staan de beste stuurlui aan den wal, is ’t niet? Ik zeg maar zoo, inkrimpen moet gebeuren, want we schieten er niets mee op dat we een groote hoeveelheid goedkoop varkensvleeseh naar Engeland uitvoeren, terwijl wij er, ondanks de steun, nog geld bij doen. Wij kunnen toch van de wind ook niet leven, nou jij.” „Ja, we hebben hier in Holland op ’t oogenblik een teveel aan vee, maar een te weinig aan granen en doordat er nog zooveel ingevoerd wordt, is de verbouw van die granen voor ons niet loonend.” „Het is nu al een jaap geleden, dat de heer Smid uit Voorburg welke boer heeft deze naam nu in het afgeloopen jaar nog niet gehoord of gelezen? gezegd heeft dat de landbouwproductie in ons land zich in bovengenoemde richting zal moeten ontwikkelen. Nu kun je zoo af en toe lezen, dat er nog partijen zijn, die daar niets van moeten hebben, maar ik geloof toch dat er ook al heel wat anderen zijn, die zoetjesaan inzien, dat die m’neer Smid het bij het goede eind heeft.” „Ja, dat geloof ik ook wel en wat ik verwacht? Dat er nog geen verkiezing is geweest, waarbij de boeren zoo goed uit hun doppen zullen kijken op welke partij ze het best kunnen stemmen als thans. Ik geloof dat de partijen, die het program en de adviezen van de besturen der Boerenbonden gaan bestrijden en zóo zijn er toch enkelen een rare pijp zullen rooken. Ik geloof dat de bestuursleden wel zooveel vertrouwen hebben veroverd bij de leden in het afgeloopen jaar, dat deze laatsten meer waarde hechten aan het advies van de besturen met ais adviseur den heer Smid, dan aan de verkiezingspropaganda van de politieke partijen, die het program bestrijden omdat ze zien dat ze daar wel s”ha van zullen ondervinden.” „Maar het is niet alleen met ue verkiezingen zoo, het moest voor dien tijd, in deze maand nog bekend gemaakt kunnen worden. Ik weet wel, als ik het wist daft rekende ik er op met verbouwen en met gras inkuilen en zoo meer. Ik geloof, dat wij er op moeten, werken Om zelf zooveel mogeiijk te verbouwen voor ons vee, zoodat we zoo weinig mogeiijk behoeven bij te koopen inden vorm van krachtvoer.” „Maar ’t is al negen uur en we hebben wei heel wat geboomd, maar we moeten nu toch naar bed. Wij lossen de crisis hier vanavond toch niet op. Ik geloof echter wel, dat de boeren over ’t algemeen nog veel te weinig praten en denken over zulke dingen. Het wordt wel beter, maar vaak wordt ©r meer gesproken over fouten van anderen, dan over dergelijke, toch zulke bijzonder belangrijke vraagstukken. Zeg, heb je gelezen, dat de Boerenbond in Drenthe met de 8.0.D., cursussen wil organiseeren over Econonde? Dat lijkt me wel wat toe. Ik wou er Ham ook naar toe hebben. Hij INGEZONDEN MEDEDEELING. Verzeker uw Paarden en Vee nooit anders dan bij de „ALMELO” gevestigd te APELDOORN, . Prins Hendrikplein 8 Dekhengsten en dekstieren, niet meer in staat c om te dekken, worden ook vergoed. Minimumpremie van f 1.50 per half jaar. £ Maximum uitkeering tot volle verzekerde c bedrag. ( Vaste premie met geringe premie-verhooging. De Directeur; f. JANSEN. \ *** iii ■ i i .i i i —.i j

Uit de Tweede Kamer. Door de Regeering is bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt een ontwerp van wet, waarbij de Regeering bevoegdheden worden verleend tot het nemen van buitengewone maatregelen in het belang van den landbouw. Met grooten spoed is dit ontwerp inde a.fdeeiingen van. de Tweede Kamer behandeld. Uit het dezer dagen verschenen, Voorioopig Verslag blijkt wel, dat de Kamer niet zeer was ingenomen met dit ontwerp. En het wil ons voorkomen, dat er inderdaad groote bezwaren zijn aan te voeren, zoodat een rustige en grondige behandeling op haar plaats was geweest. Het is wel merkwaardig. Eerst laat men de zaken op haar beloop. En dan komt men met zeer ingrijpende maatregelen, die niet behoorlijk doordacht zijn. Intusschen achten wij één denkbeeld, dat aan het ontwerp ten grondslag ligt, juist, n.l. dat er meer systeem zal worden gebracht inde Regeeringsroaalregeien. Maar daarmede is niet eik systeem goed. En het wil ons voorkomen, dat het hier aangekondigde systeem groote bezwaren heeft. De landbouwers kunnen er al vast zeker van zijn, dat zij op drie dingen zullen kunnen rekenen. Inde eerste plaats, dat zij door de Regeering en haar in te stellen nieuwe organen aan handen en voeten gebonden zullen worden. Inde tweede plaats, dat er een groote uitbreiding zal komen van bet thans reeds omvangrijke en kostbare apparaat, dat de crisismaatregelen uitvoert. En inde derde plaats, dat de andere bevolkingsgroepen er veel last van zullen ondervinden, daardoor tegen de landbouwers worden opgezet en zullen denken, dat bij dergelijke ingrijpende maatregelen de landbouw wel zeer gebaat zal worden. En dit laatste nu betwijfelen wij in hooge mate. Daarom wiHen wij nog eens de aandacht vestigen op het eenvoudige en afdoende systeem, dat de Boerenbonden propageeren. Als men invoerrechten heft op alle ingevoerde ■landbouwproducten en met de opbrengst daarvan den export steunt, zal men den landbouw afdoende helpen en het tevens inde macht hebben, zonder een omslachtig en kostbaar apparaat en zonder de bedrijfsvrijbeid in belangrijke mate aan te tasten, onze productie inde gewenschte richting te leiden. En, wat ook een niet te onderschatten voordeel is, de handel zal er de minste belemmering van ondervinden. Het is echter of men in Den Haag met blindheid is geslagen. Alles wel beschouwd, wil het ons voorkomen, dat de Kamer goed zou hebben gedaan, dit ontwerp tot na de verkiezingen te laten rusten. Het is hoogst noodzakeiijk, dat spoedig krachtig wordt ingegrepen, om de totale ineenstorting van den landbouw te voorkomen. Maar dit ingrijpen moet dan ook op doelmatige wijze geschieden. Anders komt men nog verder van huis. Ter Overdenking. Als bij ’sLands Regeering, Een stedeling vraagt om ’t woord, Dan wordt hem ’t woord gegeven En er met aandacht naar gehoord. Maar ais een landman ned’rig, Ook graag wat zeggen wil. Dan zeggen ze in ’t Haagje: „Hou jij je nu toch stil”. En als bij ’sLands Regeering, De industrie de aandacht vraagt, En met haar nood en zorgen. Zich in Den Haag beklaagt, Dan rept zich de Minister En gaat voor tiaar door ’t vuur; Maar aan den landman zegt hij: „Voor jou komt het te duur”. En ais bij ’sLands Regeering Op salarissen moet worden bespaard, Dan komt het gros in actie En zijn ze zeer verontwaard. Daarom maar eerst voorioopig De heele kwestie van de baan En de Nederland sche landman Werkt voor hen voor niets voortaan. Maar als bij ’s Lands Regeering Eens over landbouw wordt gepraat, Dan wordt veel overwogen Maar men blijkt tot niets in staat, En zoo is onze landman, Ook al is hij goed en braaf, In ’t vrije, kleine Nederland Een moderne, blanke slaaf. Als dan eens diie nijv’re boeren, Niets meer verbouwen op hun grond En die grond is bijna waard’loos, Waar eens hun wieg op stond, Zal dan niet die gave gulden, Snel naar beneden viiien? En de heele Nederiandsche natie Ineen diepen afgrond zien? A!s dan eens diie gave gulden, AI bijna niets meer kost, En dit probleem oh schrik Door bloed wordt opgeïost. Dan zal Ook die Regeering, Niet langer kunnen staan, Maar zal met al die slaven, Gewis ten onder gaan. Maar ais nu ’sLands Regeering, Nog tijdig tot bezinning komt En door snel en juist ingrijpen Vee! onheil nog voorkomt En gedachtig aan ’t gezegde, Dat wel eens een schooier doei; „Ais het den boer goed gaat, Dan gaat het ieder goed”. Euvelgunne (Gr.) F. BUITER. is ook naar een landbouwcursus geweest en als hij die cursus in Economie nu ook volgt, dan kan hij hier op de vergadering van de afdeeling wel eens een inleiding honden. Op die manier komen wij er allemaal beter mee op de hoogte.” „Nou ik hoop maar, dat je, ook al woon je wat verder van ons af. toch nog vaak zult komen praten.”

Een moderne fabel. l (Vrij naar de ]apansche Steenhouwer). | Er was eens een boertje met een, kleine , hoeve, die alle dagen naarstig en tevreden op zijn land werkte. Hij leefde heel eenvoudig, ’ was spaarzaam en heel gelukkig ais hij maar een paar guldens kon terzijde leggen. Lang; zamerhand werd dat overleggen minder,, het ; hield geheel op, ja, hij moest tenslotte zijn spaarpenningen aanspreken. Niet meer zoo tevreden, maar toch gelaten, zwoegde hij verder in zijn bedrijf. Eens kreeg hij bezoek vaneen, zwager uit de stad, die daar industrie-arbeider was. Die gaf hoog op van zijn leven, daar en maakte het boertje voor dom en onnoazei uit om zoo te zwoegen en naets te verdienen. Dan leefde hij er heel anders van bij niet half zoo, veel werk. Zijn zwager ging heen en ried, hem aan, eens bij hem te komen kijken. Aldus ge-chiedde. Werkelijk, die zwager had niet t e veel gezegd. Kerel, wat een leventje. Toen het boertje weer op zijn hoeve was, had hij geen lust meer in zijn werk. Hij beheerde zijn hoeve gedachtenloos en netheid, maakte plaats voor disorde. „O” wenschte het boertje, „ik wou, dat ik maar een indusirie-arbeider was zooals mijn, zwager”. Daar riep opeens een stem van boven; „Het zij zoo”. En hij was industrie-arbeider. Hij leefde gelijk zijn zwager het deed, hij werkte maar acht uur, hij leefde royaal en verteerde, wat hij verdiende. Zuinigheid en spaarzin waren hem ook vreemd geworden. Doch tevreden was hij niet. Hij leerde heeren kennen op de vergaderingen, heeren, die alles voor hem en zijn collega’s wilden verbeteren, nog mooier maken. Die rookten den heelen dag fijne sigaren en reden in auto’s. Zij spraken hier en ze spraken daar en werden overal op de handen gedragen. Op een dag wenschte ons ontevreden boertje zoo’n heer te zijn. Zijn wenseh werd weder vervuld. Hij was nu zoo’n heer, hij sprak op alle vergaderingen, hij bezocht overal de arbeiders, hij rookte fijne sigaren en reed ineen auto. Er werd, gesproken over loonsverlaging. De fabrikanten namen eindelijk de beslissing. Gelijk al die andere leiders en redenaars bewerkte het boertje ook de arbeiders, om geen loonsverlaging te aanvaarden, doch maarte staken. Zoo gebeurde het ook. Het volk ging in staking en de fabrieken werden gesloten. Ons boertje had het druk met spreekbeurten, zoowel bij dag als bij avond. De stakingen waren niet van de lucht. Overal kwamen stakingen voor. Doch ditmaal duurden ze wel wat lang. De fabrikanten dachten er niet aan, het oude loon toe te staan, want ze moesten verlagen, anders leden ze veel te veel schade. Het volk begon te morren en droeg tenslotte zijn leiders heelemaal niet meer op de handen. Hier en daar begon het volk toe te geven en ging aan het werk op de verlaagd© loonregeling. De stakingen verliepen en de schuldigen waren de leiders, die het volk diwazelifk zooveel verloren dagen, hadden berokkend. Ons boertje had zijn lust in het leiderschap verloren, want hij vond, dat het kapitaal toch machtiger was dan organisatie. Hij wenschte thans grootindustrieel te zijn. Zoo gebeurde het weer. Hij was nu grootindustrieel. Hij zat op zijn. bureau en had zware problemen op te lossen. De depressie waarde overal rond. Afzetgebied op afzetgebied ging verloren. Reeds werkte hij maar meer op halve kracht. Steeds ging het weer met verlies. Weer moest het tot loonsverlaging komen. Ons boertje werd er beu van. Protectie hier, protectie daar. Dat waren machten, waar hij, niet tegenop kon. In vertwijfeling over dat machtiger dan hij zelf, wenschte hij absolute macht over den staat voor zich. Nogmaals werd zijn wenseh vervuld. Hij was het regeeringshoofd. Onbelemmerd oefende hij het gezag uit. Betrouwbare raadsmannen verzamelde hij om zich en met hun voorlichting stuurde hij hst schip van staat door den oeconomisoben chaos. Maar gelijk zoovele schepen strandde ook dit schip.'Wat middelen hij en zijn, wijze raadgevers ook toepasten, het land zonk steeds dieper en dieper inde ellende. Het volk inde steden morde in armoede. Oproer en geweid waren niet meer te dempen. Handel en industrie lagen stil, bet verkeer was lamgeslagen en hongersnood begon te heerschen in die steden, vanwege voedselschaarste en duurte. Zijn macht zou spoedig geëindigd zijn, want het volk greep zelfs naar de teugels van het gezag. Revolutie zou komen. Toen smeekte ons boertje in zijn benauwenis; „O, groote Stem van daarboven, maak mij machtiger dan een vorst en machtiger dan een verhongerend volk”. Weer sprak de stem: „Het zij zoo”. En de vorst was wat hij in het begin. geweest was: boertje op een klein bedrijfje. „Zie”, sprak nog de stem, „uw laatste bede getuigde van wijsheid. Gij vroeg raachtiger te zijn, dan de vorst, de fabrikant, als iemand anders inden lande. En dat is de kleine boer. Al gaat een land onder door geweid, door revolutie, al worden steden verwoest, dorpen, verbrand en burgers vermoord, de kleine boer blijft steeds bestaan. Nooit kan de toestand inde maatschappij zoo diep zinken of de kleine boer zal zich redden. Want weet dit; „Een mensch, een iegelijk welk mensch dan, ook kan aanzien, luxe en eer missen, hij kan de productie van industrie en handel ontberen, maar nimmer, niet één dag kan. hij ontberen de producten van den boer. De mensch is van den grond, behoort van den grond te leven, gelijk hij ook eens tot den bodem zal wederkeeren. Daarom, de schoonste taak op aarde is alle spot en verguizing, ten spijt dat van den nijiveren landman. Met hem gaat de heel© wereld ten onder, door hem zal de geheels aarde leven”. Ons boertje had het begrepen. Nieuwbuinen. J. H. HOLM. Wij zouden hierbij willen aanteekenen, dat het beeld, hetwelk de schrijver hier geeft van den kleinen boer, alleen juist is, als hij geheel op eigen, onbezwaarden grond zijn bedrijf uitoefent en zijn arbeid zelf vsrricht. Dan is zijn bestaan inderdaad onverwoestbaar. Helaas echter verkeert het grootste deel van onze landbouwers niet in dien gelukkigen toestand. Red,

Afbraak en Opbouw. . Velen hebben in het verleden den lof ge’■ zongen van het platteland en van den boer. B Het geschiedde in proza en poëzie en, zooals p het behoort, waren de dichters daarbij vaak ■_ het hoogst inde lucht en het verst van de 'j. werkelijkheid verwijderd. Uit mijn schooljaren herinner ik mij ©en t groot vers, waarvan het eerste couplet aldus luidt: Hoe genoeg’lijk rolt het leven Des gerusten landmans heen! Die zijn zalig lot, hoe kleên, r Voor geen Koningskroon zou geven. , En, ’t is waar! het boerenbedrijf kan mooi – zijn. Als in het voorjaar de natuur ontwaakt, i de eerste grassprietjes zich vertonnen, de lami meren inde wei dartelend om de moeder spe– len, de leeuwerik zich hoog inde lucht ver-1. heft om zijn lentelied te zingen, het vee fn den stal onrustig begint te worden, kortom, ah l alles met nieuw leven wordt bezield, dan klopt . ook onze pols sneller, dan wordt ook onze tred > vaster, dan gevoelt de boer zich als een Koning op zijn hof en is allicht geneigd met 1 Poot bovenstaand lied aan te heffen. Maarde werkelijkheid is meermalen anders! > Poot, en de velen die denken als hij, moesten 1 eens weten, hoe groot vaak de moeilijkheden zijn, waarmee de boer te worstelen heeft, hoe : groot somtijds de armoede en, de zorgen En, vooral nu! Zoo ooit, dan heeft de boer ! thans een harden dobber. Kommer en ellende bedreigen den boerenstand. Het spook der ■ armoede, dat de laatste jaren om den hoek 1 gluurde, toont zich thans in waren 'aard en 1 wezen en is ijverig op weg te vernielen, wat 1 met zooveel moeite en zorg is opgebouwd, k Er is nood! De noodklok klept. Het eerst in de Veenkoloniën met hun akkerbouwbedrijven bij uitnemendheid, maarde klok klonk dra ook * over het gemengde bedrijf in Drenthe, later ■ liet zij haar sombere toon ook hooren over de vette weiden in Friesland en elders. De afbraak is begonnen en is thans algemeen! En, zooals het vroeger ging, gaat het ook • nü! In tijden, dat het bedrijf niet floreert, dat ■ het niet voor den wind gaat, gaat men op ' zoek naar de oorzaak en het geneesmiddel. Ik wil het hier niet hebben over de oorzaken. ' Het mag zeker van algemeene bekendheid geacht worden, dat deze veel en velerlei zijn. Maar nu het geneesmiddel! Vele genees■ heeren staan thans klaar om het doodzieke boerenbedrijf weer gezond te maken. Waar het natuurlijke geneesmiddel inden landbouw ten ©enenmale ontbreekt, ziet men zich genoodzaakt met kunstmatige middelen de patiënt te genezen. Edoch, dat gaat niet gemakkelijk! want men stuit vaak op tegenstand van den kant van de patiënt zelve. Tot organisatie gedwongen. In verband daarmede zijn opgericht de nieuwe Boerenbonden, Ik kan niet anders zeggen, dan dat ik sympathiek daar tegenover sta. Sympathiek, omdat ik zie de veel te slappe actie, die de boeren tot nu toe voerden, en toejuich elke poging, om die actie te verscherpen. Want de boer wordt tot organisatie gedwongen in deze Maatschappij. Ik weet niet, of alle boeren van de beteekenis daarvan wel voldoende doordrongen zijn. Wanneer we het oor te luisteren leggen, dan merken we, dat nog duizenden van gedachte zijn, dat „alles vanzelf wel weer rech kom”. Men houdt zich daarbij vast aan het oude: „toen was men ook niet georganiseerd” en, bovendien, „men is immers lid vaneen landbouwvereeniging, vaneen of andere Mij. van Landbouw, en <ne zorgen toch ook voor ons”! Men vergeet, dat dat technische vereenigingen zijn, die zich men andere vraagstukken niet bemoeien. Uit den aard van zijn aanleg gevoelt de boer zich een vrij mensch, die niet houdt van organisatie, want dat beteekent immers belemmering van het vrije doen en laten. Dezulken vergeten echter, dat het allang niet meerde kwestie is, of men gevoelt voor or-! ganisatie, ja of neen. Andere groepen van menschen inde burgerij, die ons op ’t gebied van organisatie ver voor zijn en die daarvan de vruchten, plukten, ten koste heel vaak van den boer, dwingen ons er eenvoudig toe. Nu kan men organisatie afkeuren, maar als de eene groep zich organiseert, is een andere groep genoodzaakt, het ook te doen. Doen zij dat niet, tracht men zich als enkeling staande te houden, dan wordt men onder den voet geloopen. En zoo heeft de boerenstand thans ook het machtige wapen, dat organisatie heet, ter hand te nemen. Maar dat gaat niet gemakkelijk, want een boer weet over ’t algemeen dat wapen slecht te hanteeren en als ik boven zeide, dat de geneesheeren dikwijls stuiten op tegenstand van den patiënt zelve, dan bedoel ik daarmee dit, dat het gebrek aan zin voor organisatie en het nog grootere gebrek aan zin om daarvoor eenige centen te offeren, zeer beslist remmend moet werken op de actie, die thans de nieuwe Boerenbonden bezig zijn te ondernemen. De boeren kennen nog niet de kracht van organisatie, die kennis moet hun nog worden bijgebracht! Willen de nieuwe Boerenbonden het succes bereiken dat men beoogt, dan moet het ledental van den Bond nog veel grooter worden en de actie veel luidruchtiger. In „Landbouw en Maatschappij” lees ik: „Maakt de regeering en volksvertegenwoordiging uwe nooden kenbaar!” Zeer juist! Een andere keer las ik: „Het geld, dat gij aanwendt ten behoeve uwer organisatie, is onder de hu dige omstandigheden beter besteed, dan kunstmest op uw land!” Dat is al weer juist! Zoo, en zoo alléén, behoort men het te zien. Wanneer alle boeren daarvan overtuigd zijn, wanneer allen zich aldus ten strijde gaan uitrusten, in dichte drommen en strijdende met eerlijke en rechtvaardige middelen optrekken; de regeering en volksvertegenwoordiging hun nood kenbaar maken, telkens en telkens weer, niet meer vragende, maar eischende hun recht, dan komt er klaarheid. Die strijd moet worden gevoerd door duizenden. Het is niet voldoende, dat men eischt namens enkele duizenden, maar het moeten zijn tienduizenden. In Den Haag vraagt men naar het aantal, inde eerste plaats. Daar schenkt men aandacht alleen aan groote en machtige organisaties. Zoo ooit, dan hebben de boeren in Nederland een dusdanige organisatie thans noodig! Daarvan beboeren alle boeren in Nederland lid te zijn. Als ik zeg: alle boeren, dan heb ik daarbij op ’t oog zoowei de eigengeërfde boeren als de pachters. Zij i allen hebben belang bij hoogere prijzen der 1

producten. De pachtboeren hebben intusschen nog een apart belang. Die hebben er belang bij, dat ook zij hun deel krijgen van wat ; den boeren, als mogeiijk gevolg van bedoelde actie, wordt t ongedacht. Ik kan momenteel nog niet inzien dat onder de huidige politiek, a die de nieuwe Boerenbonden voeren, de paeh" ■ ters daarvan duurzaam zullen profiteeren. Het blijft voor hen de cirkelgang; hoogere op, | bangst, hoogere pacht; hoogere opbrengst, 5 j hoogere pacht! Het lijkt mij daarom juist gezien van de pachtboeren, dat zij zich organiseeren in hun vakvereeniging, den Bond van Landpaohters in Nederland, een organisatie die er terecht op uit is, den pachter te beschermen tegen 1 de meest moordende concurrentie inzake huur , en inihuur en de daaruit voortvloeiende uit* ■ wassen. Maar, dat neemt niet weg, dat de ■ pachter tegelijkertijd ook kan steunen het stre. yen van de nieuwe Boerenbonden. Alle boeren in Nederland in één hechte organisatie onder te brengen, lijkt mij zeer moeilijk werk, ook al, omdat de belangen niet steeds parallel loopen. Nu zijn er onder de leden van de nieuwe Boerenbonden personen, die fel afwijzend staan tegenover elke verandering in het pachtwezen. Laten dezen bedenken, dat ook de pachter een behoorlijk recht dient te hebben op belooning voor zijn arbeid. Onder het huidige pachtstelsel is dat vrijwel onmogelijk. Laten de meest hardnekkige tegenstanders van verandering in het pachtwezen, wat water bij den wijn doen, opdat de reddinggordels, die de regeering hopelijk den zinkenden boerenstand zal toewerpen, ook voor de pachters bereikbaar zullen zijn. Een gezonde pachtersstand is tenslotte ook een verpaohtersbelang. Ik wil tenslotte de wenseh uitspreken, dat bovenstaand schrijven er toe meewerke, dat alle boeren in Nederland zich kunnen thuisgevoelen inde Boerenbonden en dat men eendrachtig samenwerke het doodzieke boerenbedrijf weer beter te maken. Veendam. E. J. PRINS. Wij plaatsen met genoegen bovenstaand artikel en hopen, dat het er toe mag bijdragen, de Boerenbonden een houding inzake het pachtvraagsluk te doen aannemen, die beide partijen bevredigt. Naar het ons voorkomt kan het opnemen van de hypotheekboeren inden Bond van Landpachters daaraan ook bevorderlijk zijn. Red. Zoo gaaf het thans met de goedgekeurde pootaardappels. Men schrijft ons: Op 25 Maart leverde jk aan de aardappel, meelfabriek 152 H.L. aardappels, Eersteling, klasse B. Op 1 April ontving ik do wissel en kon ik voor 152 H.L. è 316 gram zetmeelgehalte, totaal f 29.85 ontvangen. Dat is ruim 19 cent per H.L. Hiervoor waren het vorig jaar dure poters a f7,50 per 50 K.G. gekocht. Laat men nu verder de berekening maar maken en het ver. lies optellen. Naast de poters, de landhuur, kunstmest, stalmest, werkloon voor schoonhouden en krabben, poten, ploegen, enz. INGEZONDEN MEDEDEELING. Voor Afdeelingsbesturen Boerenbonden zijn bij A. BOOM 6 Zn., Meppel (drukkers van „Landbouw en Maatschappij”) verkrijgbaar: 100 prima Enveloppen en 100 vel gelijnd prima briefpapier, alles bedrukt met diverse hoofden der Boerenbonden, 1 voor den specialen prijs van f 2.50 Nieuws uit de Afdeelingen. Overijsselsche Boerenbond. RADERWIJK (gem. Ambt-Hardenberg). Op 14 Maart trad alhier als spreker op, de heer Otterman, hoofdbestuurslid van den Drentschen Boerenbond. De zaal was boordevol en het succes was groot, daar ©en flinke afdeeling werd opgericht. Het werd te laat om een definitief bestuur te formeeren. DEN HULST. Dezer dagen werd door de bestaande afdeeling Nieuwleusen en Omstr., een propaganda-avond belegd in café Massier. Voor dit doel was de heer De Lange uit Wijster overgekomen, die een rede uitsprak voor een talrijke menigte. Van de gelegenheid tot het stellen van vragen, werd eendruk gebruik gemaakt, zoodat aangename discussies volgden. Na afloop gaven een 30-tal personen zich als lid op. Hieruit blijkt weer ten duidelijkste, dat er onder de boerenbevolking veel belangstelling bestaat voor het streven van de Boerenbonden. Op Vrijdag 17 Maart hield onze afdeeling een ledenvergadering. Door het slechte weer was de opkomst niet groot. De secr., de heer J. Mulder Jzn., hield een inleiding over het onderwerp: „Gebrek aan vaste lijn.” Daarna werd een definitief bestuur gekozen, beslaande uit de heeren R. Sterken, voorz., J. Mulder Jzn., secr.-pennm., K. Paasman Hzn., G. J. Kappert, G. J. Prins, Rf. Kouwen en B. J. Sterken. DEDEMSVAART. Op 27 Maart j.l. trad hier als spreker op de heer J. de Lange uit Wijster. Ineen gloedvolle rede, die aangehoord werd door ongeveer 200 personen, bepleitte spr, de noodzakelijkheid voor de plattelandsbewoners, om Md te worden van den Boerenbond. Na alioop gaven velen zich als Md op. Besloten werd op 8 April een propaganda-vergadéring te houden, waar dan tevens het definitieve afdee-Hngbcsiuur gekozen zal worden. GLST. Dezer dagen werd door den heer De Lange uit Wijster een lezing gehouden over het doel en streven van de Boerenbonden. Na afloop werd een afdeeling opgericht met 23 leden. Het bestuur werd als volgt samengesteld: J. B'. v.d. Sluis, voorz., L. Steendijk, secr., H. i Vrielink, pennm., H. van Werven en H. Kom-1 perman.