2e jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. 2. Tweede Blad

24 Aug. 1933.

Waar het heen moet. Een nieuwe geestesgesteldheid ten plattelande. Over de hoog# waarde van het landvolk in cultureeien zin schreef ik in het vorige nummer. En ik veronderstel, dat menige lezer dien regel' eens extra aangekeken beeft en misschien zijn er wel geweest, die even de schouders opgehaald hebben. Want het is waarlijk niet sedert gisteren of vandaag zoo gesteld met de psyche van den plattelander, dat hijzelf gelooft een wezen van lagere orde dan de stedeling te zijn. Eeuwen van kunstmatige achteruitzetting hebben dat bewerkt en in plaats van zich tegen de meer zelfbewuste bevolkingsgroepen teweer te stellen voor handhaving van eigen rechten en eigen aard heeft de buitenman immer in lijdzaamheid geestelijke en stoffelijke uitbuiting geduld, tenslotte zelf geloovende, dat hem niets anders toekwam. De edelen inde Middeleeuwsche feodale samenleving, de steden daarna en de kapitalistische grootmachten inden, huldigen tijd hebben bij beurte en in. overgangstijden tezamen voor den boer bepaald, welke plaats hij zou innemen., een plaats, die steeds werd afgepaald naar het belang dier anderen. Het gevolg is geweest, dat diegenen ten plattelande, wier geestelijke gaven hun niet toestonden te berusten ineen positie van minderwaardigheid, al het mogelijke deden om in „de hooger» orde” te geraken door zich van het platteland af te keeren of, waar dat door allerlei oorzaken niet schikte, tenminste uiterlijke levensvormen aan te nemen overeenkomstig die van de bewoners der steden. Wie kent niet nu nog in zijn naaste omgeving den eenvoudige van ziel, wiens trots is },de zoon inde stad”, de „dochter, die met een meneer van stand getrouwd is”? Zij begrijpen helaas niet en hebben door de eeuwen heen nooit begrepen dat „de zoon inde stad” een geestelijke zelfmoord pleegde en daadwerkelijk deelnam aan de verloochening vaneen stand, dia waarlijk alleszins respectabel was en is. Het resultaat van iederen overgang van ©en plattelander naar de stad, van. ieder pogen om toch vooral niet in spraak en levensgewoonten den buitenmenseh te verraden, was veelal en kon trouwens moeilijk anders zijn versterking van het steedsehe meerwaardigheidscomplex, verslapping van begrip van eigenwaarde inden verlaten dorpskring. Natuurlijk was inde meeste gevallen de boerenzoon, die „op studie ging” of ©en anderen stedelijken. werkkring verwierf, zich niet zoo scherp van de cultureel© beteekenis daarvan bewust als het hier thans geformuleerd wordt. En gelukkig zijn er ook velen geweest, die, verrijkt met opgedane ervaringen, terugkeerden naar de oude dorpsgemeenschap, maar zij bleven uitzonderingen en het grootste getal heeft zich in velerlei bochten gewrongen om toch maar zoo gauw raogelijk alle sporen van plattelandsche afkomst uitte wisschen. Hoe anders zou het er met de waardeering van den plattelander uitzien, als „de uitgewekenen” een meer fiere houding hadden aangenomen, er een eer in hadden gesteld de krachtige moraliteit van den buitenman, diens sterke verantwoordelijkheidsbesef, diens bereidheid tot nijveren arbeid, diens natuurlijken gemeenschapszin, over te dragen op hun nieuwe omgeving, instede van de sociaal minderwaardige neigingen, van den zoo dikwerf waanwijzen stedeling over te nemen! Inde eerste plaats zou dan de stedelijke mentaliteit in meerdere of mindere mate thans op hooger plan gestaan hebben, inde tweede plaatswas het plattelandsvolk zelf krachtiger naar voren getreden inden strijd om' het gemeenschapsbestaan. Er zou geen sprake geweest zijn van uitdeden van gunsten en aanvaarden daarvan, zooals men thans veelal den. noodwendigen „steun” aan het boerenbedrijf ziet. En het ware niet noodig te waarschuwen tegen het ontketenen vaneen nieuwen klassestrijd, nu tusschem stedeling ©n plattelander. Opmerkelijk is, dat in kringen van economen, sociologen en moralisten meer en meer de leuze: terug naar bet land!, gehoord wordt. Ik verheug mij daarin, niet zoozeer, omdat daardoor een bijdrage tot economisch herstel geleverd zou worden, als wel, omdat eruit af te leiden valt een toenemende erkenning van de culturcele waarde van het platteland en de daar toepassing vindende levensnormen. Maar toch; deze leuze maant ook tot voorzichtigheid. Want men geve er zich rekenschap van, dat de kolonisatie-plannen, zooals die met name in Duitechland, in Amerika en in Engeland reeds uitgevoerd worden of in staat van voorbereiding verkeeren, inde eerste plaats benogen het bevrijden van de groote steden vaneen deel der lasten der werkloozenzorg. En het zijn veelal de minst energieken, die het eerst en het langst werkloos zijn, dus door de steden het liefst gespuid worden. Uitvoering van zulke plannen stelt daarom het platteland bloot aan ©en invasie van a. sociale individuen; de kans bestaat, dat waar weleer de meest energieke plattelanders de stad gingen versterken door friseh bloed en gezonden geest, thans het platteland in cultureel opzicht gedegenereerden terugkrijgt om daar op te knappen of om de plattelandsbevolking te infeeteeren. met vaak erfelijke degeneratie-verschijnselen. De eenige en noodzakelijke afweer tegen dein een „terug-n,aar-heUand”-campagne schuilende gevaren is dezelfde als die, welke het platteland tenslotte ook economisch weer op de been moet helpen: bet aankweeken van een sterk besef der waarde van den plattelandersaard, inde eerste plaats op het platteland zelf. Men speure nauwkeurig naar alle levenskrachtige elementen, welke het land van de stad onderscheiden, men houd© die elementen zooveel mogelijk in èere en men keere zich in onze dorpen en op onze hoeven af van alles Wat het eigen karakter, de eigen zeden bedreigt. Het platteland heeft het aan zich ervoor te zorgen, dat het ©en eere wordt plattelander te zijn, een niet door enkelingen, maar door *de massa” erkende ©ere! Sommige van de dingen, die men daartoe Ïeeft te doen en na te laten, hoop ik nader t bespreken D, v.d. B.

Onze internationale handel en de landbouw. Evenals de laatste jaren, wijst onze buiten, landsche handelsbalans ook over de afgeloopen 6 maanden weer een sterken achteruitgang aan. De invoer bedroeg n.l. in het eerste half. jaar van: 1933 11.055 mill. kg. ter waarde van f 563 milt. 1932 11.723 mill. kg. ter waarde van – 676 mill. 1931 14.280 mill. kg. ter waarde van – 986 mill. De uitvoer bedroeg in hetzelfde tijdvak van: 1933 6.247 mill. kg. ter waarde van f 355 mill. 1932 6.858 mill. kg. ter waarde van – 418 mill, 1931 8.273 mill. kg. ter waarde van – 677 mill. De waarde van den invoer in het eerste halfjaar 1933 daalde in vergelijking met die in hetzelfde tijdvak van 1932 met 113 millioen gulden of 17 pet. en die van den uitvoer met 63 millioen gulden of 15 pet. Het invoeroversehot bedroeg dus 208 millioen gulden tegenover 258 millioen gulden in. Januari t/m Juni van ’t vorige jaar. Het invoeroverschot is dus met 50 millioen gulden gedaald, terwijl uit de even genoemde percentages blijkt, dat dit resultaat in bijna even sterke mate aan den achteruitgang van onzen export als aan de mindere orders, die onzerzijds aan het buitenland werden gegeven, moet worden toegeschreven. Men behoeft geen econoom te zijn om uit deze enkel© cijfers te kunnen opmaken, dat onz* buitenlandsche handel zich sterk ten nadeele van onze algemeen© welvaart ontwikkelt. En bet treurige daarvan is, dat wij eensdeels buiten machte zijn om hierin verandering te brengen. Immers als het buitenland onze waren niet meer wil afnemen, kunnen wij daar al heel weinig tegen doen, bij ons tegenwoordig handelspolitieke stelsel zelfs niets. Van de zijde van den export valt er dus weinig verbetering in deze negatieve ontwikkeling aan te brengen. Helaas staan vele leiders van ons economische leven nog altijd op een ander standpunt, doch daarover later. Het eenige middel, dat wij inde hand hebben om een betere verhouding op dit gebied te verkrijgen, ligt dus inden invoer. Wij hebben het in onze macht om dezen naar goeddunken te doen verminderen, althans onder voorwaarde, dat wij daartoe de noodige wapenen dus toereikende invoerrechten ter hand nemen. Gaan we ©en stap verder en bezien wijde bovengenoemde in- en uitvoercijfers ook in bet verband met onze z.g. onzichtbare handelsbalans (t.w. de uitkomsten uit handel, nijverheid, scheepvaart en Nederl. Indië), die in vroegere jaren ©en voldoend overschot opleverde om ons de weelde van een invoeroverschot te veroorloven, doch die thans eveneens ©en negatief saldo aanwijst, dan moet ©en ieder, die nuchter denkt, toegeven, dat we feitelijk geen dag mogen wachten met ons van bedoelde wapenen te voorzien. Doen we dit niet, dan moeten wij naar den afgrond. Want niemand zal toch durven beweren, dat wij op den duur reserves genoeg hebben om ©enerzijds het tekort van ons Insulind© aan te zuiveren, aan den anderen kant handel, nijverheid en scheepvaart gedeeltelijk met Rijkssteom In het leven te houden en daarbij nog ©em bedrag van ruim 200 millioen gulden per 6 maanden naar het buitenland te brengen, waar geen andere inkomsten tegenover staan. Zoo toch is de werkelijke toestand. En de eenige conclusie die alleen in dit licht bezien juist kan zijn is, dat we mat rassebe schreden den ondergang tegemoet gaan. Het is dus plicht van hen, die de leiding van ons economisch leven in handen hebben, er voor te zorgen, dat de invoer zoo spoedig mogelijk wordt beperkt en zulks gezien onzen algemeenen toestand tot ©en omvang, die bet invoeroverschot tot nul reduceert. Wat betreft het even genoemd bezwaar, n.l. dat ons exportcijfer hierdoor nog verder zal dalen, zij opgemerkt, dat deze export tegenwoordig voor bet grootste deel slechts schijnwinsten afwerpt. Dit geldt in bet bijzonder voor het belangrijkste deel van dien export, n.l. voor dat deel, dat betrekking heeft op land- en tuinbouwproducten. Deze export gaat veeleer met groote verliezen gepaard en beeft in niet onbelangrijke mate tot de treurige toestanden ten platteland© bijgedragen. Daarom is het ons onverklaarbaar, hoe thans nog altijd zoovele kopstukken van den landbouw dezen uitvoer van overwegende beteekenis voor dezen bedrijfstak beschouwen. Degene, wiens gedachten niet bij één bepaalde groep van belanghebbenden wijlen, doch den landbouw en tevens bet overige bedrijfsleven, in hun geheel omvatten, kan niet tot een andere conclusie komen, dan dat heel veel van het leed der boeren juist aan dien export moet worden toegeschreven. Wanneer wij nagaan, welke landbouw Voortbrengselen de laatste jaren werden uitgevoerd, dan zien wij daaronder een groote plaats ingeruimd aan die producten, die weliswaar onder geen andere groep dan landbouwproducten zijn te rangschikken, doch die uiteraard al heel weinig met onzen eigenlijken landbouw te maken hebben. Dit geldt o.m. voor de eieren, het varkensspek en de meeste tuinbouwproducten, die deels met duur gekocht buitenlandsch graan en deels op volkomen kunstmatige wijze (die ook elders kan worden toegepast) worden voortgebracht. Zeker, een tijdlang hebben, belanghebbenden en dus ook Nederland in zijn geheel hierbij groote voordeelen gehad, doch dat deze broodwinning niet altijd zou kunnen blijven bestaan, was voor elk weldenkend mensch vte voorzien. Nu zijn we zoover, dat het niet meer gaat en bet is dwaasheid om in dezen zijn hoop op de toekomst te vestigen. Het ook in bet buitenland wel begrepen feit, dat de voortbrenging van deze producten niets met ons klimaat en onze bodemgesteldheid te doen heeft, moet ons hier voor elke illusie bewaren. Nu zijn het juist deze producten, die zooals gezegd een groot deel van onzen landbouwexport uitmaken, terwijl het op zijn beurt weer die export is, die als primair belang voor onzen landbouw wordt beschouwd. Het klinkt zeer paradoxaal, doch het is de zuivere werkelijkheid, die niet genoeg onder de aandacht van belanghebbenden kan worden gebracht. Zien we dan tenslotte nog met welke enorme verliezen die voor het grootste deel op

– – – – – – “ -w – m -w -w ■ ( ! Monoloog. I k [ Uit Friesland, 1 Daar, waar de oever wordt besohoeid door ’ ’tkrokend, tenger riet, ■ Daar, waar de golven onvermoeid, steeds • zingen een golvend lied Daar, waar men vergezichten heeft op meer en weg en land, 1 Daar hebben w’als kinderen geleefd, en ’t bindt ons ais een band. Deel te zijn van dat vrije blije Friesche volk (van geboorte nog wel), zou mij een oogenblik ■ trots doen zijn. Helaas waar is de vrijheid, waar de blijheid? Waar zijnde edele hoog- I geroemde speciaal Friesche eigenschappen? Ze zijn piet meer —, of tenminste voor mij niet meer te bespeuren. Ze zijn verwaterd door , ontwatering, ’tls alles onderlinge strijd, waar-L door het gezonde verstand meedoogenioos . wordt genegeerd. Zal dan deze tijd geen leering geven? Hij zal dat kunnen en alleen dat besef, , die mogelijkheid geeft mij kracht om het goed ; geloof en vertrouwen in en voor de toekomst t te bewaren. , Niet de strijd vaneen bepaalde belangengroep kan mij bekoren, hoewel in elke bepaalde groep wel een zeker kwantum goed recht aanwezig is of zal zijn of is geweest. Alleen op basis van het welzijn van ons geheele land en volk moet onze strijd geschoeid zijn. Onze bedoeling zij edel en fier, niet egoïstisch, maar vol gemeenschapszin. Onze . agrarische beweging is ©n zij dan ook niet enkel een vereeniging van belanghebbende boeren. Veel grooter, veel omvangrijker, veel meer zeggend is en kan onze beweging zijn, moet dat ook zijn, moet dat worden, wil niet verval van cultuur het gevolg van de verdeeldheid zijn. Als een overtuigende zekerheid, : moeten steeds meerderen beseffen, dat onze beweging bedoelt, om een agrarische structuur te ontplooien in wet en wetgevende lichamen. Onze leden zijn niet aangesloten, omdat ook buurman lid is of omdat de contributie maar zoo weinig bedraagt. Neen, maar omdat ook zij begrijpen en verstaan, dat ook in handel en wandel weer tot uiting moeten komen het agrarisch element, de agrarische waarden. Zooals een aangesloten geheelonthouder verplicht is, zidh te allen tijde tegen het gebruik van alcohol te verzetten, zoo hebben wij tot taak, al ’t onagrarische te bestrijden. Dat is zwaar, dat is veel, maar dat is absoluut noodig. Dan eerst geven wij blijk van het goed verstaan en begrijpen onzer agrarische beweging. Daarvoor roep ik mijn landslieden op, toon in uw wezen en zijn uw Friesche wil, dan kan de toekomst bevrediging schenken. PIETER.

INGEZONDEN MEDEDEELING.

Friesch Agrarische Bond. Kitsch als des jonkheids kracht en moed Roeping gevoelend in tegenspoed Is onze strijd en blijf’ met den tijd Een streven, dat steeds meer’ verblijdt, Steeds zullen meerderen gaan leeren Christlijk ’t streven, wel te eeren. Het streven dat verheffend werkt, Agrarische inzichten versterkt. Geloof en hoop en goed vertrouwen Reeds dat geeft kracht om op te bouwen Agrarisch denken doen en handel Roept menig tot een ed’ler levenswandel. In ’s levens stiijd, is strijd om het bestaan, Schaart in deez’ strijd U allen rond één vaan. Christen zijn geeft Christenplicht Hetgeen der zwakk’ren strijd verlicht. Eer en waardeer des zwakheidsstrijd, Bescherm het recht, de deugd en werkzaamheid Opdat niet zal vergaan, gemeenschapszin en verantwoordelijkheid Niet nog meer schande wordt geladn op ’t menschbestaan, Door in verdeeldheid langer voort te gaan, daarom: „Sluit U aan 11” PEDRO. Invoer van vleesch over de maand Juli. Over de maand Juli bedroeg de invoer van versch rundvleesch (in hoofdzaak uit Denemarken) 573 ton en van bevroren vleesch uit Argentinië 191 ton. Daartegenover bedraagt de uitvoer van versch rundvleesch naar België en Luxemburg 58 ton, zoodat er 706 ton rundvleesch meer werd ingevoerd dan uitgevoerd. 706 ton rundvleesch komt overeen met 2824 slachtkoeien van 500 pond. Daarbij komen dan nog een 75 slachtpaarden, zoodat deze invoer omgerekend ongeveer 100 slachtkoeien per dag bedraagt en dat nog meer beperking van den eigen Nederlandschen Rundveestapel voor de deur staat. .Wie kan dat goedkeuren?

Ida landbouwers zelf en voor het overige deel op de consumenten worden verhaald die export gepaard gaat, dan blijft er slechte één advies over en dat is; Houdt op met de productie van deze exportartikelen, sluit zelf . de deuren voor alle producten, waaraan bei hoeft© bestaat, die op eigen bodem kunnen r worden voortgebracht en zorg voor prijzen, . die de productiekosten dekken. Dit systeem, bij de gegeven omstandigheden tot in het uiterste doorgevoerd, zal spoedig de wanverhouding van ‘Ons internationaal ruilverkeer ■ doen verdwijnen en Nederland een basis geven om een nieuw© welvaart op te bouwen. Z. ;In ons vaarwater ? Het schijnt, dat onze regeering zich zoo langzamerhand laat overtuigen, dart het om i den landbouw te steunen niet Langer zonder ; invoerrechten gaat; getuige de plotselinge af. gekondigde maatregel om van verschillend© j ingevoerde granen en wat daarmede annex is ( een cijns te heffen. Het mag ons verheugen, , dat onze regeering nog zoo vrij onverwacht in ons vaarwater komt, al is het dan ook nog maar een sober begin. Lijkt het nu echter niet, dat ons strijden voor invoerrechten heeft helpen opbouwen aan dezen maatregel? * Leden van L. ©n M., mij dunkt we mogen er volmondig ja op zeggen. En als we Ja mogen : zeggen, moeten we dan ook niet van meet-1 af aan schouder aan schouder staan en blijven strijden? Daar moeten we toch zeker ja op zeggen. Welaan dan, bindt met ons den strijd aan, tegen het nog alom rondwarend spook, dat crisis heet, doch in werkelijkheid voor ons weinig anders is dan een binnenlandsche politiek-economische verdwazing. Tot dat doel zullen wij ons innerlijk zoo sterk moeten maken, dat wij naar buiten als een vloedgolf ons land zulten kunnen overstroomen, om zoodoende onze ideeën alom kenbaar te maken en bovengenoemde verdwazing den kop in te drukken. Onze ideeën toch, waarvan de regeering, zij het dan ook als een drenkeling die nog een stroohalm ziet, gelukkig nog eenig heil verwacht. Landbouwers ontwaakt, de dageraad breekt aan. We hebben nu een tastbaar begin, en al Is het weinig, ’t is toch iets. Laten we volhouden om het nieuwe maatschappelijke gebouw, waarvan onze regeering hopelijk thans de eerste steen heeft gelegd, te helpen opbouwen en voltooien. Op voor het platteland en den Landbouw. Bergentheim. H. KOOL',

Een nationaal dagblad. In steeds sterker mate blijkt, dat vele leden en vele anderen behoefte gevoelen aan het oprichten vaneen niet-peütiek dagblad, waarin de noodig© aandacht wordt geschonken aan de belangen van het platteland. Inde groote stedelijke bladen is hiervan al bitter weinig terecht gekomen en een enkel blad als Telegraaf met bijbladen is er tn dit opzicht de laatste maanden nog op achteruit gegaan. Meerdere provinciale bladen volgen het voorbeeld van de groote pers, al Is er onderling verschil. In het Noorden wordt vooral over de houding van het hoofdblad van) Friesland door meerderen geklaagd; ook op grond van wat wij zelf de laatste maanden konden constateeren men zendt ons dit blad uit Friesland geregeld toe krijgen we sterk den indruk, dat deze Redactie geen objectief standpunt inneemt. Het Buitenlandsoh overzicht is vaak grootendeels gewijd aan de fouten van de Nazi’s en de „Jodenvervolgingen” vinden ruime vermelding. In het persoverzicht komen vooral die bladen aan de beurt, welke betoogen, dat er geweldig veel voor het platteland wordt gedaan, enz. Maar ruimte om iets van de nooden van het platteland te schilderen, fe er zeer zelden. En vele andere bladen handelen weinig beter. Ernstig zal moeten worden onderzocht of in samenwerking met goedwillende bevolkingsgroepen uit de steden de mogelijkheid kan worden geschapen om een dagblad te stichten, dat op onpartijdige en alzijdige wijze ons voorlicht, waarvoor aller medewerking noodig zal zijn. Wat velen thans als „neutral blad” krijgen voorgezet, is werkelijk niet veel anders dan eenzijdige stemmingmakerij. Ar. RECTIFICATIE. Bij het bespreken van het door Mr. H. J. J. Schollen samengestelde boekje „Landbouwuitvoerwet 1929” in ons vorig nummer is een zin weggevallen, welke fout hier hersteld wordt. De drukker énj uitgeefster van dit handige boekje is de N. V. N. Samsom te Alphen aan den Rijn.

• ■ •• wwww umui INGEZONDEN MEDEDEELING. Veehouders verzekert uw rPAARDEN EN RUNDEREN bij de Nationale Onderlinge Boerenpaarden en Veeverzekering MIJ. (NATIONAAL BOERENVEEFONDS) f Gevestigd te Utrecht Tel. 14146 Maliesingel 29 | Actieve Agenten gevraagd. I. De hand • aan den ploeg. t Weer is een jaargetij afgesloten en het is r of mensch en natuur een afspraak hadden ge– maakt, want nog maar nauwelijks is het groote 3 volume koren geborgen of de zomer schijnt l ons vaarwel te zeggen en de herfst kondigt , zich aan. 1 Somber gezicht is het thans, die eenzame t akkers, uit welker schoot zooveel is voort' gekomen. Wij hebben het graan zien ontkie■ men, zien groeien en wuiven, totdat de land' ■ man kwam om het neer te vellen en het is 1 bergen,. . En thans is het vooral bij avond of er een • klaagtoon opgaat uit die verlaten akkers, het 1 is of de zwarte voor rouwt over wat is wegt gehaald. i Doch was het niet zijn bestemming? Is het t de bestemming van den landman niet om dien j akker te bewerken inden tijd, dien ook do 1 natuur daarvoor bestemt? , En wetende den tijd dier natuur en kennende : de wisselvalligheden daarvan, heeft de land. man gewerkt met ean koortsachtige haast l zoo, dat het dikwijls meer wgs dan het li. chaam kon verdragen. Nergens werd tijd voor ■ gevonden. Zelfs gunde men zich bijna geen tijd voor eten en drinken; opschieten moest men, morgen kon het weer anders zijn. Zoo deed hij zijn werk in hooi- en graanoogst, z’n werk, dat voor hem bestemd is, in een tempo, dat vaak bovenmenschelijk was, alhoewel hij meermalen het gevoel had, dat geen rekening met hem en zijn belangen werdi gehouden. En toch, zonder dien akker, die daar een rijken oogst gaf, nu verlaten ligt era schijnbaar geen aantrekkelijks- heeft, zou het menschdom ten onder gaan. Wat zou die akker opbrengen, als er de landman niet was, over wiens prestaties hoegenaamd geen letter verschijnt in onze groote pers, terwijl daarin wel breed wordt uitgeimeten de prestatie van wielrenner, zwemmer of vlieger of iets dergelijks. De landman echter, hij wordt door velen gedoogd als een noodzakelijk kwaad. De boerenwagen, beladen met goudgeel graan, vindt men nog aardig op den landweg, doch een lastpost voor den vacantieganger oi den groeten verkeersweg. Zeker, wij aanvaarden onze bestemming, maar wij weten alten, dat de natuur ons geen vacantie toestaat, doch ook dienen wij te weten, dat diezelfde natuur ons het lot van thans ook niet oplegt en zij ons het loon voor onzen arbeid niet onthoudt. Haar gewoonte is het te beioonen, rijkelijk te beioonen zelfs. Van deze gewoonte is zij ook dit jaar niet afgeweken en voor velen is het daarom een mysterie, hoe het dan komt, dat er bij zooveel werk, bij zooveel wilskracht, nog geen bestaan overblijft.. Reeds zoover is het gekomen, dal velen niet meer vragen naar het waarom en onverschillig schijnen voor het daarom en een goede zijde had daarom voor velen het afmattende oogstwerk. Er was n.l. geen tijd om te denken aan hun lot. Het werk was voor vetera zoo iets als een verdoovende medicijn, voor het wegwerken van de sombere, pijnlijke gevoelens. En thans, nu dat reppende, koortsachtige werk weer gedaan is en men met welgevallen moest kunnen neerzien op hetgeen verricht is, nu komt weer over zoovelen, als een loodzware last, die neerdrukkende gedachte, dat al dat werk hem niet helpen kan, dat bet tooit verloren spel is, indien er niet spoedig een groote verandering komt. En ini doffe berusting gaat men doorwerken, omdat het tot plicht gerekend wordt, totdat, tot straks maar neen, daar wil men niet aan denken, want het is te wreed, verjaagd te moeten worden, te gronde te moeten gaan, huis en hof vaarwel te moeten zeggen. Maar toch, die stille traan van moeder, da droge snik van vader, die men voor elkaar tracht te verbergen, zij zeggen genoeg. Geen wonder, zeer verklaarbaar is het zelfs, dat van velen een revolutionnaire gedachte zich meester maakt en men harde woorden hoort, want wat is erger dan miskend te worden era zijn hardwerkend gezin te zien opofferen. Als bij instinct draagt ieder met zich, dat, wanneer men ijverig is en zuinig is, er ook ©era bestaansmogelijkheid moet zijn, vooral in eera onmisbaar bedrijf, als het boerenbedrijf toch is. leder voelt dus, dat er iets hapert, maar jammer genoeg begrijpen nog zoovelen niet, waar de schoen wringt en doen er ook gsen moeite voor, om dat te begrijpen. Wij kennen ze wel, die vreezen om het te begrijpen. Toch zal ieder het er over eans zijn, dat wij moeten trachten betere'toestanden te krijgen en geen landman kan tevreden zijn met dezen toestand. Welnu, dan zal ons perste werk zijn, trachten te begrijpen de oorzaak van onze ellende, leder weet, dat een visscher in z’n boot vooral op twee dingen moet le'.ten. Dit is zijn vangst binnen te krijgen, want daar gaat het om ,maar ook op zijn boot, dat die niet vastloopt of verongelukt. Welnu, zoo is het ook met den landbouw. Wij moeten letten op ons bedrijf of bedrijfje, dat is ons bestaan, daar gaat het bij ons om, maar even goed, zeker niet minder, hebben, en hadden zij te letten op onze landbouwboot, dat die in veilig water vaart en niet strandt op de een of andere bank. Jammer genoeg liet tot dusver de eensgezindheid nog veel te wenschen over, waardoor de zandbanken dikwijls zijn geraakt en het scheen dat de boot zou blijven zitten. Nu kan men tieren era razen, dat de wind ons parten heeft gespeeld, het zal waar zijn, maar we hebben op te letten en eensgezind te strijden om de boot weer- vlot te krijgen en wij hebban op te letten, dat als het getij verloopt, de bakens verzet moeten worden. t