No. 9

Eerste Blad

LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ.

30 Nov. 1933.'

2e jaargang.

Om de cultuurtaak van het platteland. Leerzaam rumoer. Dat onze beweging op dan goeden weg is, bewijst het rumoer, dat gemaakt wordt rond de rede van den heer D. v.d. Bospoort te Emmen, over „De Cultuurtaak van het platteland”. Het is nu eenmaal een feit, dat de mensohheid langzamerhand ontwend is aan het hooren van gezonde waarheden; er is een kaste opgegroeid en afgericht, die in holle grootspraak en valsche leuzen een dankbaar middel vond om het „ver te brengen” en in dien kring beeft men voor de gevolgen vaneen weder cp den troon komen van de eenvoudige degelijkheid. Men komt tot de ontdekking, dat de ■wakker wordende plattelandsbevolking van plan is, niet langer het slachtoffer te blijven van velerlei misleiding en zich opraaakt om Inde kracht der zelfbewustheid scheidingslijnen te gaan trekken tusschen waarheid en leugen; scheidingslijnen, welke zoo duidelijk zullen worden aangegeven, dat iedereen ze zien kan. Dat vindt en gelukkig bij velen waardeering, ook bij velen, die niet van „buiten” zijb- •• V Maar dat doet het gevaar stijgen voor hen, die zich bij het andere beter bevinden. En geheel inde lijn van hun opvoeding denken dezen het dreigende te kunnen bezweren met het wapen van den grooten mond, de scherpe pen en het brute geweld der massamisleidiug. Jammer, dat zij één ding vergeten; het gaat niet meer op „de boeren de oogen dicht te slaan met dikke woorden”. Het getuigt wel van heel weinig begrip der situatie, thans nog te meenen dat men een beweging van plattelanders nog kan overdonderen of inden hoek drukken dooreen grof samenstel van brutaliteiten. En als dat nochtans geprobeerd wordt, dan keert het wapen zich tegen hem, die het zoo ontactisch hanteert. Het eenige resultaat is, dat het platteland zijn tegenstanders leert kennen en dat is veel waard. Wij, schrijven dit naar aanleiding van hetgeen op de bovengenoemde rede gevolgd is. Op zich zelf is dat alias van niet zoo heel veel belang, maar het kan nuttig zijn om hier en daar nog een oog open te maken. Daarom vertellen wij er iets van, waarbij wij tevens gelegenheid hebben den heeren tegenstanders te laten gevoelen, dat wij hen doorzién. Naar aanleiding van diens optreden voor onze beweging, heeft de sociaaldemocratie te Emmen zich tegen den heer Van de Bospoort gekeerd op een wijze, die blijkt uit het volgende citaat uit het Volksblad. Eerst wordt een aanloopje genomen, waaruit blijkt, dat de heeren de Emmer Courant, welker redacteur de heer v.d. B. is, ais een nationaalsocialistisch blad doodverven en dan heet het: De meer eenvoudigen van geest, die de hoogdravende redevoering van dan redacteur van het blad, den heer v.d. Bospoort, zoo maar niet vermogen te vatten, zullen er misschien nog op attent gemaakt moeten worden. Welnu, dat zullen wij dan doen. Daar zijn twee feiten van zeer recenten datum, die ook de meest argelooze de oogen wel moeten openen. De redacteur v.d. Bospoort heeft onlangs een redevoering gehouden voor den Boerenbond over cultuur en platteland. Het verslag van deze redevoering was voor onzen vriend Akkerman aanleiding tot het schrijven van een ingezonden stuk. Over den inhoud en de omstreden stellingen zullen we het hier niet hebben, dat is in dezen bijzaak. Maar dat het artikel naar Akkerman retour gezonden werd, begeleid van ©en redactioneel briefje, zeer hautain gesteld, daar gaat het om. Dat briefje ademt een geest tegenover iemand met ongetwijfeld veel diepere levenservaring, waarvoor het per slot van rekening nog jonge broekje, de journalist v.d. Bospoort, zich heeft t© schamen. Maar als je ineen nationaal-socialistische roes verkeert, durf je je tegenover een „marxist” alles veroorloven. . Aan het slot van het artikel worden de lezers aangespoord bet abonnement op de Emmer Courant op te zeggen. „Wij zullen den heer Ten Kate leerem, dat Emmen niet gelijkgeschakeld is”, heet het. Nu deelt de heer v.d. Bospoort ons omtrent deze geschiedenis het volgende mee. De Emmer Courant behoeft in Landbouw en Maatschappij geen verdediging; zij verzorgt die zelf, door te doen, wat zij tegenover nonsens altijd pleegt te doen; er geen ruimte aan besteden, maar die voor betere dingen gebruiken. Zij heeft de korte mededeeling aan haar lazers, dat er geen ingezonden stuk geweigerd werd, voldoende geacht en de Emmer bevolking is daarmee volmaakt tevreden. Maar waar Landbouw en Maatschappij in andere verhouding tot de menschen staat, wil ik er wel iets van zeggen. Het ingezonden stuk van „onzen vriend Akkerman” of wie het voor hem opstelde was ineen zoo on aan gen amen toon gesteld en week op verschillende punten zoover af van de zaak waarover het ging, dat ik inden gemoedeüjken toon van den eenen dorpeling tegenover den anderen, Akkerman verzocht er ©en en ander uit te schrappen om geen scherpe pennestrijd uitte lokken, aangezien ik van scherpslijperij geen heil verwacht. Dat briefje is onbeantwoord gebleven en wordt door het Volksblad „hautain” genoemd. Dat wijst er op, dat men in dien kring zoozeer van rustige gemoedelijkheid vervreemd is, dat men die niet eens meer verstaat. Jammer voor de menschen zelf en voor de zaak die zij dienen. Wijl het Volksblad zorgvuldig meed het-briefje af te drukken, zou het echter ook kunnen zijn, dat met dat vriendelijke zinnetje bedoeld werd, „het jonge broekje” van wat sympathie af te helpen, op de manier, die de „rijpe ervaring eens klassenstrijden” blijkbaar aanleert. Ik troost me hiermee: wie op zoo’n wijze aangevallen wordt, mag zich herinneren, dat het de slechtste vruchten niet zijn, waaraan de wespen knagen en dat het voor „jonge broekjes” niet oneervol is, als „menschen met rijpe ervaring” zich zoo opwinden over hetgeen zij in eenen te moeten zeggen.

Dat intusschen het jonge broekje geruimen tijd de dertig gepasseerd en eenige jaren getrouwd man is, kan buiten beschouwing blijven. Alleen vraag ik me af: welke partij is het ook weer, die kinderen op het propagandapad stuurt? Nu ik hierover toch schrijf, mag ik nog wel even de aandacht er op vestigen, dat inde N. Rott. Crt. ook tegen mij geageerd werd en dat ik meen niet ver mis te raden als ik een en denzelfden Boerenbondbestrijder die eigenlijk een v.d. Bospoortbestrijder is als schrijver van „het aan Akkerman teruggezonden stuk” en van het door H. aan de N.R.Ct. gestuurde artikeltje beschouw. Dat typeert het heele gedoe van deze vrijheidsverdedigers, die niets liever zouden zien, dan dat ik morgen van mijn boterham beroofd werd. Omdat het hun zoo aan het hart gaat, dat de Emmer Courant en nu de Boerenbond ook al, opgescheept zitten met zoo’n onervaren broekje? Ik herhaal: jammer, de idealen der Sociaal-Democratie zijn zooveel beters waard! Hiermede heb ik er het mijne van gezegd. Wij echter het onze niet geheel en al; dankbaar zijn we dat de Heeren der S.D.A.P. en van den modernen Landarbeidersbond zich op deze manier in hun kaart laten kijken. Zij hebben ons te dieper overtuigd van de dringende noodzakelijkheid, dat de begrippen eer, deugd en waarheidsliefde weer een grootere plaats in ons volksleven krijgen. En wij hopen dat de heer v.d. Bospoort en met hem velen, die nog hoop op een aangenamer samenleving hebben, zich door de strijdwijze van deze arbeddersleiders niet laten weerhouden hun schouders te zetten onder de cultuurtaak van het platteland. Het spijt ons dat de uitgever van de Emmer Courant in onze strijd op deze wijze betrokken werd en wij verwachten dat onze leden inden Zuid-Oosthoek van Drenthe, den heer Ten Kate laten ervaren, dat hij betere vrienden heeft dan de Volksbladschrijvers. Mocht er iemand zijn die nog een moment denkt, dat wij ons door minderwaardige aanvallen als de hier gepleegde, uit de koers zullen laten brengen, dan zal hij ervaren, dat hij zich deerlijk vergist. Wij houden niet van vijanden en willen onze bestrijders ook niet als zoodanig beschouwen. Wanneer zij kans zien zich te verlossen uit het benauwde hokje van hun belangenstrijd en als eerlijke kerels, als ronde boerenvrienden en het platteland goedgezinden tot ons komen, zullen zij ons hartelijk welkom zijn. Wij vreezen echter, dat het nog wel eenigen tijd zal duren, eer zij zoover zijn. Mogelijk en waarschijnlijk brengen de leiders het zoover nooit, maar zullen de arbeiders hen hierin voorgaan, hetgeen wij van harte hopen. Indrukken van de Crisisvergadering der Friesche Mij. van Landbouw. Zooals door den, voorzitter bij de opening reeds werd opgemerkt, zal ’t voor het bestuur van bovengenoemde organisatie een groote voldoening zijn geweest, dat een zoo groot aantal leden aan den oproep van het bestuur had voldaan. Ook ons stemt het tot groote tevredenheid, dat „De Harmonie” te Leeuwarden tot aan den nok was bezet. Het is voor ons een bewijs dat men ten eerste met z’n organisatie meeleeft en ten tweede zoo langzamerhand begint in te zien en aan den lijve te voelen, dat ’t noodig is zoo nu en dan eens; de groote trom te roeren. Men heeft deze algemeen© ledenvergadering een demonstratief karakter willen bezorgen door achtereenvolgens de verschillende regeeringsmaatregelen te laten inleiden en verder in bespreking te brengen, hetgeen bijzonder goed is gelukt. Telkens weer kon mande goede bedoeling beluisteren van de verschillende maatregelen, maar ook telkens weer bleek uit de besprekingen, dat men lang niet voldaan was. Alleen op de inleiding „Maatregelen betreffende den graanbouw” werden geen aanmerkingen gemaakt. Terecht werd daaromtrent opgemerikt, dat deze wet met gunstige gevolgen werkt en dat ook de consument, die de lasten van deze wet moet dragen, geen reden tot klagen heeft, aangezien de hedendaagsche bloemprijs beneden die van voor den oorlog blijft, zoodat een te hooge broodprijs niet de schuld is van de grondstof. Er werd opgemerkt, dat om den Ned. akkerbouw te redden, men ©en ©enigszins toonenden graanbouw noodzakeiijk achtte. Verder vond men het begrijpelijk, dat men van veehouderszijde de vraag stelde, of het met dien steun aan den verbouw van voedergranen wel den goeden kant uitgaat. Hat antwoord luidde, dat men door de omstandigheden gedwongen was een stap te doen inde (richting van minder uitvoer en meer verbouw voor binnenlandsche behoefte. Tenslotte Legde men er den nadruk op, dat, wanneer de veehouderij zich zou neerleggen bij deze graanpolitiek, dit een extra belasting voor dit bedrijf zou beteekenen en dat men dan ook ’t volste recht had van dien kant een eerste plaats op de binnenlandsche markt te vragen. Dus.... weg met da margarine! Deze laatste toon kon men ook bij andere onderwerpen beluisteren en ’t deed eigenaardig aan, dat de heer Bückman, anders de schildknaap van de margarine, op deze vergadering hiertegen niet ageerde. Was deze vertegenwoordiger der Regeering zich bewust, dat hij hier voor een vergadering sprak, waar men ’t niet met hem eens was? De secr. van het K.N.L.C. wees er, evenals de voorzitter bij het sluiten der vergadering op, dat men op waardige manier zijn wenschen en verlangens had kenbaar gemaakt. Toch zal menig bezoeker in stilte gewenschit hebben, dat de Regeering aan deze verlangens, op zoo’n waardige wijze geuit, tegemoet zal komen en er rekening zal worden gehouden met ’t feit, dat de kosten, als loonen en, belooning van andere bedrijven, nog meer dan tweemaal zoo hoog zijn als in 1913 en dat men met het brengen der prijzen op het niveau van 1913 nog niet is gekomen tot een oplossing. Dat de crisisvergadering der Fr. M. v. L. moge hebben bijgedragen tot het meer bekend worden van die gedachte, is de wensch van I FRIESCH AGRARIëR.

Uit en aan Friesland. Pachtkwesties. Bet doet steeds aangenaam aan, wanneer men voor zijn meening uit durft te komen, niet alleen in eigen engen kring, maar in het openbaar, zoodat ieder de zienswijze kan constateeren, welke men overeen bepaald onderwerp heeft. In dit verband juich ik het ingezonden schrijven van den heer Prins te Kiel Windeweer dan ook ten zeerste toe. De heer Prins meent, dat het voor de pachters niet voldoende is, ja zij er zelfs in ’t geheel niet of zeer weinig voordeel van zouden hebben, wanneer de productenprijzen en daardoor de iandprijzen zouden stijgen. De ongemeen felle concurrentie onder de pachters zelf zou hun dat ten ©enenmale beletten. M.a.w. de huurbiedingen zouden zoodanig worden opgevoerd, dat vaneen voldoende verdienste ook bij hooge productenprijzen geen sprake zou zijn. Inde eerste plaats wil ik hiertegen aanvoeren, dat toch ieder aansprakelijlk dient te zijn voor de handelwijze of verrichtingen, die hij ten opzichte van zichzelf doet, ook op stoffelijk gebied. Tot welke excessen zou het leiden, wanneer ieder de resultaten van zijn verkeerde verrichtingen zou kunnen afschuiven op zijn buurman, of op de gemeenschap. Inde gebeele wereld zou ineen minimum van tijd een geweldige chaos heers Chen. Men dient dus zelf aansprakelijk te zijn en de gevolgen te dragen van zelf verrichte handel i n g en. Alleen bij buitengewone omstandigheden op maatschappelijk of economisch gebied, dient de overheid handelend op te treden, wat wij ten opzichte van den buitengewonen prijsval van onze agrarische producten dan ook in dien vorm van „de wet-Ebels” hebben gezien. Hier waren buitengewone omstandigheden, vandaar dan ook buitengewone maatregelen. Deze wet vervalt echter weer automatisch, zoodat dan weer ieder voor zijn eigen doen en laten aansprakelijk dient te zijn. Overigens zijn wij het er allen over eens dat excessen ook op hel gebied van inhuren moeten worden voorkomen en zoo zij al bestaan, moeten worden uitgesneden. Voor die gevallen is dan ook een wettelijke regeling geenszins onbillijk en dientengevolge dan ook al bij de regeering in voorbereiding. Hoe de verschillende bepalingen in deze regeling zullen luiden, is nog niet bekend, doch dit staat wel vast, dat ook dan de pachter nog géén verdienste zal hebben, wanneer de productenprijzen niet ineen redelijke verhouding staan tot het totaal bedrag van. alle onkosten. Nimmer hebben wijde op de spits gedreven grondprijzen als richtsnoer aangenomen en zulten dat inde toekomst ook nooit doen. Hij, die in tijden der hoogconjunctuur zijn kapitaal heeft belegd in, land of boerderijen, kan evengoed aannemen dat een gedeelte van zijn kapitaal verloren is, als hij die in diezelfde tijden hoog-dividend-gevende aandeelen heeft gekocht van overigens soliedo industrieel© ondernemingen. In beide gevallen moet een gedeelte worden af geschreven. Ook willen wij niet maar steeds hoogere prijzen, zooals de heer Prins schrijft, Öoch wel zoodanig hooge prijzen, dat de eigengeërfde boeren met middelmatige hypotheeklasten, zich staande kunnen houden. Dit is een alleszins billijke eisch, niet alleen ten opzichte van den betrokkene zelf, doch ook ten opzichte van de indireet-belanghebbenden, zooals de hypotheekgever en zijn, eventueele rechtverkrijgenden. Wat verder de positie van den pachter betreft, zouden wij nog willen wijzen op het rapport van de pachtcommissie, ingesteld door het Hoofdbestuur van den Drentschen Boerenbond, waar o.m. in wordt gezegd dat beide partijen, (dus pachter en verpachter) krachtig dienen te bevorderen, dat de huurwaarde wordt vastgesteld op grond vaneen taxatie dooreen bevoegde, deskundige en onpartijdige paohtcommissie. Wij verstaan dan onder deze pachtcom,missie een samenstel van personen, beide partijen afzonderlijk vertegenwoordigende, gecompleteerd met een onpartijdig deskundige en niet, zooals wij hier ook nu nog in Friesland veelal hebben, uit één taxateur, die vaak ook nog alleen den verhuurder vertegenwoordigt, ja zelfs financieel belang heeft bij ©en hooge taxatie. Dit systeem was en is ook inde toekomst niet toelaatbaar. Deze pachtcommissie (zoo staat in het rapport) dient daarbij mede als grondslag te nemende normale kooppr ij ze n, welke boeren voor ©en soortgelijke boerderij betalen, welke ze zelf gaan exploiteeren, terwijl tevens ook rekening wordt gehouden met de gemiddelde uitkomsten van alleszins betrouwbare boekhoudingen, voor zoover deze in het betrokken gebied in voldoende aantal bekend zijn. Voor verhuring aan nieuwe pachters worde terstond taxatie verplichtend gesteld, met dien verstande, dat men niet gebonden is aan den taxatieprijs vast te houden, doch dat de verhuurder wel verplicht is, deze te vermelden inde aankondiging, waarbij de boerderij wordt aangeboden, waardoor wordt voorkomen, dat liefhebbers uit onwetendheid ©en veel te hooge pacht bieden. Invoering vaneen wettelijk continuatierecht moet beslist worden afgewezen, als een te diep ingrijpen in het eigendomsrecht van den grond en als een onbillijkheid tegen den grondbezitter, wiens bezit in waarde daardoor beduidend kan dalen, zoodat een gedeeltelijk© onteigening zonder schadeloosstelling voor dit speciaal bezit zou kunnen plaats vinden. Ook zou- een consequent doorgevoerd continuaiierecht leiden lot verstarring en daardoor de productiviteit van den grond benadeelen. Anderzijds gebieden maatschappelijk belang en billijkheid beide, dat al het mogelijke wordt gedaan om onredelijke opzegging der pacht tegen te gaan, wat het best kan geschieden door den pachter recht op vergoeding toe te kennen bij ongemotiveerde opzage der pacht. Het geheele pachtrapport staat afgedrukt in het blad van 7 Sept. j.l. en wij kunnen ©en ieder aanraden, dit rapport nog eens aandaohtig door te lezen en op- of aanmerkingen kenbaar te maken inde verschillende vergaderingen, welke door onze organisaties worden gehouden. Zijn ze gegrond, dan zullen wij ze gaarne behandelen, opdat misverstanden, welke nu nog zoo veelvuldig (zelfs bij leidende per-

INGEZONDEN MEDEDEELING. JOH. REPKO horlogerie: – gold ZILVER – OPTIEK f* LANGESTRAAT 72 – TELEFOON 118 WINSCHOTEN Zichtzendingen franco naar alle plaatsen.

levenslast, waar financieel© slagen aan de orde van den dag zijn, waar de heele boerenstand aan bet einde van zijn krachten is, ook daar lijdt de boeren jeugd in hevige mate mede. Zeker, de jeugd kan nog lachen, doch achter die lach gaat ook bij haar de zorg schuil. En inde jaren, waarin de drang naar zelfstandigheid naar buiten optreedt, wroet innerlijk bij deze jeugd reeds de kanker van kommer en zorg. Duidelijk is het reeds te zien aan die boerenzoons en die boerendochters: hun vroolijkheid is niet zoo uitgelaten meer, ingetogener, jade vreugde is verstarrende tot een trieste moedeloosheid. Dit is wel het ergste, dat onze boerenstand kan overkomen: de moedeloosheid onzer jeugd. ’t Is maar al te waar. Gaat door de dorpen en gaat door de velden en bij tientallen zult ge ze aan treffen, de jongelingen en de meisjes in hun laatste jaren der jeugd, die don moed! opgeven eenmaal hun ouders voetspoor te kunnen volgen. Ze wachten, ze wachten reeds lang en ze zullen moeten blijven wachten. Qndanks de Regeeringshulp is het den boerenstand niet mogelijk te zorgen voor zijn jeugd, voor zijn toekomst. Waar zijn ze, de reservebronnen der boeren, waaruit hun kinderen geholpen werden ook zelfstandig in hun stand d© wereld in te treden? Verteerd, opgeslokt door den moloch, de Crisis! Waar is geld te bekomen voor de jongelui vol werklust en spaarzin, zooals de ouders hun dat geleerd hebben: de beste borgen voor crediet? Dat geld is voor hen nergens; integendeel, waar het kan wordt het credietgeld nog aan den boer onttrokken. Waarheen dan met de jongelingschap en het maagdendom van onzen boerenstand? Ja, waarheen? Dat weet niemand. Niet naar de werkverschaffing, want deze zijn vader heeft nog land in eigendom en gene zijn vader heeft nog vee en paarden en inspan, is nog" „kapitalist”. Dan dus naar de bedeeling? Gelukkig is de boer nog te fier, dan om daar zoo licht naar ioe> te stappen; voor hem is dat ©en Canossa-gang, vooral als hij jong is. Er blijven nog twee mogelijkheden over. De eerste is; bij de ouders van mans- of vrouwskant in te trouwen. Dit is een gebruik, den boeren niet vreemd en veel wordt dat heden ook gedaan. Jongelui, van 25 tot dertig jaar, die toch werkelijk niet zoo jong meer zijn en het wachten op beter moede, gaan ten slotte tot dezen stap over. Er is veel voor er is ook veel tegen.-Het „tegen” is m.i. zwaarder dan het „voor”, want men krijgt hier een patriarchale toestand, waar de vader tot in het laatst van zijn jaren de baas wil blijven in eigen bedrijf en den zoon of ingehuwden schoonzoon, niet de zelfstandigheid zal laten, die hem toekomt. Wij krijgen zoodoende een geslacht, dat later, als het do leiding moet nemen, vreemd en onwennig tegenover de maatschappij zal staan. Krachtige figuren zullen niet naar buiten treden en een doprimeerende invloed hiervan zal zich over den geheelen boerenstand uitstrekken. Weifelend en futloos gaat het naar de toekomst, doordat het niet geschraagd werd door harde levenservaringen, daar de jeugd den ouderdom moest laten waken voor zijn bestaan. Een tweede weg zullen zij volgen, die te fier en te trotsch om bij ouders in te huwelijken de voorkeur geven aan den vrijgezellenstaat en wellicht niet eerder een huwelijk aangaan dan wanneer de ouders zijn gestorven en de kinderen in hun rechtmatig bezit laten opvolgen. Wellicht dat dan nog velen naar een' wederhelft zullen uitzien, maarde hoogere leeftijd laat niet toe om dan nog een eenigszins groot gezin te vormen. Van dezen kant is het gevaar van uitsterven niet denkbeeldig. Wij zien dus, dat de huidige crisis nog lang sparen zal nalaten inde komende geslachten. Deze crisis, die reeds zoo diep en zoo hevig heeft ingegrepen in het leven van den boerenstand, zoodat de materieele gevolgen nog tientallen jaren zich zullen doen gelden, grijpt in nog erger mate in het cultureele leven van den boer. Wanneer het den boer niet anders gelukt, dan met wurgen en worstelen zijn bedrijf staande te houden, zullen zijn kinderen niet de gelegenheid hebben bij zijn leven in ’n eigen; of gepacht bedrijf op eigen beensn door de wereld te gaan. Reeds nu valt het sterk op, dat de jongelui uit den boerenstand, die nog rouwen, reeds op boogeren leeftijd dien grooen stap doen. De zuinigheid laat niet toe een jroot gezin te vormen en weldra zullen we jen achteruitgang zien van het getal der boe» •enbevolking. Het vrijgezellendom zal groot zijn laar verhouding der gehuwden en het ergste wat te vreezen staat, is het steeds meten de overhand nemende, aantal dier bezitloozen. Ook in dier voege gaat het gestaag inde richting naar omlaag. Groot is hier de tegenstelling met de werk» oozen, die liefst zoo jong mogelijk trouwen, omdat ze van de regeering steun kunnen trekken, waarbij a.h.w. premiën in het uitzicht gesteld worden voor gezinsvermeerdering. Toekomst; uw naam is degeneratie. HOLM.

soonlijkheden) ten opzichte van ons program faeerschen, uit den weg worden geruimd, wat er dan tenslotte toe zal moeten leiden, dat wij als één man op de bres zullen staan voor het verkrijgen vaneen betere belooning voor don noesten arbeid der werkers op het platteland, dus óók voor de pachters. * ♦ • Volgens het verslag van de ledenvergadering van den Bond Van Landpaohters en Hypotbeekboeren, gehouden op 18 Oct. j.l. te Leeuwarden, wil men zich daar scherp steden tegen, over de Boerenbonden en voelt men er niet voor te strijden voor een produclieprijsverhooging, als zijnde van geen beteekenis voor het platteland, doch hun streven is alleen: te strijden voor een pachtwet met natuurlijk een continuatieredht. „Een pachtwet zonder een continuatierecht is geen pachtwet”, zegt de heer Van Houten. Overigens gingen ook op deze vergadering stemmen op, welke betoogden dat de hypotheekboeren eigenlijk thuis behooren bij de Boerenbonden. En dat de pachters geen prijsverhooging voor hun in het zweet des aanschijns voortgebrachte en toch waardelooze producten noodig hebben, getuigen ook nog de woorden van den heer Van Houten inde vergadering der Tweede Kamer op Dinsdag, 7 Nov. j.1., waar hij klaagt over de verhooging van de kosten van het levensonderhoud bij dalende inkomsten. De omzetbelasting moest echter worden verhoogd tot 5 pet. De belangen der pachters zijn wel in veilige handen bij den heer Van Houten! S. VELLINGA, Leeuwarden. Onze Boerenjeugd en de toekomst. Lange Jeugd. O, dat zij eeuwig bloeiend blijve, De schoone tijd der jonge liefde! Wel kan de jongelingschap en het maagdendom van den Nederlandschen boerenstand de boven aangehaalde regels uit Schiller’s Lied vonder Glocke tegenwoordig in ruime mate „genieten”. Ik geloof wel zeer zeker in dit geval te weten, dat de boerenjeugd van dit goede te veel bekomt, want talrijk is het aantal boerenzoons en dat nu jaren en jaren leeft inden gouden tijd van de eerste liefde, om in Sohiller’s trant te blijven. Het verlangen zal wel steeds vuriger geworden zijn, doch of het nog even lieflijk is en de hoop nog even zoet, is een andere vraag. Met den tijd slijten aan alle dingen de scherpste kanten af en zoo ook hier. Doch laten wij op wat minder poëtische wijze, in wat nuchtere prozaïsche stijl eens nagaan, hoe de crisis inwerkt op de verlangens van onze boerenjeugd. Bij een grondige beschouwing staan wij ontsteld over de gevolgtrekkingen die we hieruit kunnen maken voor de toekomst van onzen boerenstand en zullen we schrikken voor den reddeloozen aanblik in al zijn aftakelingen. Inden boerenstand is het oudergewoonte, dat de zoon of zonen gaan inde voetstappen van den vader. Reeds inde prilste jaren stelt de jongeling zich de illusie ook eens een eigen bedrijf, ’tzij in eigendom, ’tzij in pacht, te bezitten. Steeds zal bij dat gedroomde bedrijf de een of andere lieftallige verschijning van een boerendochter mede voor zijn oogen komen. Wanneer hij; eindelijk tot een keuze gekornen is en voor beiden de mooie tijd van de jonge liefde is aangebroken, streeft hij doelbewust naar het zich bekwamen tot goed boer, om zich straks als „vol” te zien erkend door zijn naasten en zijn omgeving. Wanneer dan ook de ouders van beide kanten overtuigd zijn, dat zij het jonge paar gerust het harde leven kunnen insturen, wordt van beide zijden gezorgd, dat voor hem een boerderij en voor haar een goede uitzet ter beschikking staan. Gewoonlijk zal dat niet eerder zijn, dan dat het jonge paar ieder zoo’n 25 lentes achter den rug heeft, want de ouders weten, zooals Schiller opmerkt; „Mit dem Gürtel, mit dem Schiefer, endigt auch der Lebensmai”. Staat het jonge paar dus gezond en sterk, Vol moed en werklust, vol verwachtingen en verlangens, op eigen beenen inde wereld, dan heeft de staat de geruste verzekering voor de toekomst moed te hebben, daar er weer een gezin meer is gesticht, dat hem zal schragen en steunen. Wanneer dat jonge gezin zich dan ook weder voortplant voor de toekomst, en wanneer dan niet één boerengezin, doch duizenden en duizenden dat voorbeeld volgen, zal zoo’n staat steeds beschikken over verjongende krachten voor zijn afgeleefde steden, zal het beschermd en beschut worden door de warme vaderlandsliefde en aanhankelijkheid zijner gelukkige veldbewoners, die weten; plichten te hebben ten opzichte van den staat, die hen rust en vrede, orde en gezag waarborgt. Het nationalisme voert bij den boer den boventoon, doch het is een nationalisme van vrede en rust, want een boerenbevolking heeft den vrede lief, daar juist haar werk een opbouwend vredeswerk is. Een staat, die zijn boerenstand hooghoudt en naar waarde erkent, is een staat zonder oorlogszuchtige neigingen en wanneer Duitschland nu inde eerste plaats er op bedacht is aan zijn boerenbevolking een dra gel ijk leven te verschaffen, kan het niet oorlogzuchtig zijn, zooals het zoo vaak gescholden wordt. Dodh hoe staat het nu met onze eigen boerenjeugd in deze crisisjaren? Slecht genoeg! Daar, waar de boerenstand reeds jaren gebukt gaat onder een te zwaren