LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ.

No. 14

Tweede Blad.

8 Febr. 1934.

2e jaargang.

De huisvrouw en de steunmaatregelen. De steun, die aan den landbouw en veeteelt •wordt gegeven, hetzij direct dooreen bepaalden toeslag, hetzij indirect doordat de prijs van verschillende producten kunstmatig is verhoogd, ondervindt nog wel eems tegenkanting bij verschillende andere groepen uit onze samenleving, ook bij de stadshuisvrouwen. Zoo werd door de afdeeling Rotterdam van de Ned. Vereeniging van Huisvrouwen, naar wij lazen in het Overijselsoh Landbouwblad van 26 October 1933 (overgenomen uit de N. R. Ct.) een schrijven gericht aan haar hoofdbestuur, waaraan het volgende werd ontleend; „Zeer onder den indruk, dat op het oogenblik de prijzen van de levensmiddelen stijgen, dank zij den steun, dien de regeering denkt te moeten geven aan landbouwers, veehouders en anderen, waardoor één categorie van menschen wordt geholpen ten koste vaneen andere, vragen wij of het niet op den weg van het hoofdbestuur ligt om een verzoekschrift bij den desbetreffenden minister in te dienen om die steunregelingen niet verder voort te zetten en alsnog het voorstel tot verhooging van de vleeschprijzen in te trekken. De huisvrouw toch wordt de dupe van deze steunregelingen; aan den eenen kant is er verlaging van trae temen ten, wat natuurlijk niet anders kan en aan den anderen kant worden de levensmiddelen honger in prijs. Uit het oogpunt van de huisvrouwen bezien, zijn deze maatregelen niet goed te keuren. Zelfs de huisvrouw, die tot nu toe getracht heeft, de lasten, die verscheidene maatregelen met zich gebracht hebben, met opgewektheid op zich te nemen, wordt het toch al te kras. Er komt een groote ontevredenheid, die tot allerlei onaangename gevolgen aanleiding kan geven. Zelfs niet alle slagers stemmen in met het afslachten vaneen belangrijk deel van het vee. Wij hebben inde dagbladen kunnen lezen, dat de r.k. slagers dat afslachten niet noodig vinden en vooral nu niet, daar tengevolge van mond- en klauwzeer vele beesten sterven. Het lijkt ons buitengewoon wenschelijk, dit eens namens de 30.000 huisvrouwen onder de aandacht van de regeering te brengen.” Naar wij lazen inde N. R. Ct., heeft de Ver. v. Huisvrouwen ©en adres tot den Minister van Economische Zaken gericht, w.i. de bezwaren harer leden worden genoemd en verzocht wordt een onderzoek te willen doen instellen haar de wijze, waarop het inkomen door verschillende groepen der samenleving wordt besteed. (Door den Ned. Bond v. Boerinnen e.a. Plattelandsvrouwen is een adres aan den Minister gezonden, waarin met nadruk wordt verzocht dit onderzoek vooral te doen plaats vinden, ook op het platteland.) ' Nu is het zeer begrijpelijk, dat menige huisvrouw wel eens tegen die verhooging der prijzen heeft gesputterd, we vinden hel toch eigenlijk, als we verder niet bij de zaak stilstaan, allemaal wel prettig, wanneer iets goedkoop is en dat velen er bezwaren van ondervinden, dat weten ook wij op het platteland van nabij. We hadden echter allerminst in dezen een openlijke oppositie verwacht van de zijde vaneen afde&Ung der Ned. Ver. van Huisvrouwen, omdat haar leden voor het grootste deel een'bevoorrechte plaats in onze maatschappij innemen. Zij behooren vrijwel uitsluitend tot de categorie van Staatsburgeressen, die bet inkomen genieten in beschutte bedrijven Of zij behooren tot den ambtenaarsstand, die pen vast salaris genieten. Wel ondervinden ook deze groepen der samenleving de gevolgen van de crisis, dalen Ook daar de inkomsten, moet ook daar bezuinigd worden, maar er blijft nog een min of meer behoorlijke bestaansbasis over, zoodat inde eerste behoeften nog goed of zelfs zeer goed voorzien kan worden. De genoemde afdeeling van huisvrouwen acht het onjuist, dat één categorie van menschen, dat zijn in dezen dus de landbouwers en veehouders, geholpen worden ten koste vaneen andere groep. Deze voorstelling is onjuist. Het kleine offer, dat de consumenten moeten brengen, wordt in do eerste plaa'ts niet alleen gebracht door de stadshuishoudingen, dus niet slehts door één groep, maar wordt door iedere Nederlandsche huishouding gebracht, ook door de plattelandshuishouding, ook door de huishouding van den landbouwer. Ten tweede profiteeren van dezen steun niet alleen de landbouwers en veehouders, doch ook zullen daarvan weer voordeel ondervinden de middenstanders, die hun zaken op het platteland gevestigd hebben. Ook de steden, waarvan het platteland verschillende benoodigdheden betrekt, zullen er van mee profiteeren. Inde derde plaats is de steun aan den landbouw niet bedoeld voor het individu, voor den boer en de zijnen, maar voor den landbouw als zoodanig om de bedrijven gaande te houden. Er wordt bij al deze maatregelen gestreefd naar een prijsniveau van voor den oorlog. Voor de akkerbouwproducten heeft men dit thans op 10 pct. na benaderd. De dierlijke producten kosten echter ondanks den toeslag thans nog 25 pet. minder dan voor den oorlog en inden tuinbouw1 is het nog slechter gesteld. Indien het leven inde steden, naar beweerd wordt, nog steeds 40 pet. duurder is dan voor 1914, dan dient de oorzaak daarvan zeker niet inde eerste plaats bij den landbouw te worden gezocht. Landbouw (en veeteelt) vormen den grondslag van ons 'economisch leven. Wanneer het den landbouw slecht gaat, dan ondervinden daarvan geleidelijk ook industrie en handel de gevolgen. Deze crisis heeft hiervan wederom het bewijs geleverd. Langen tijd verkeerde de landbouw al in nood, terwijl de salarissen van ambtenaren, de inkomsten van vele anderen nog vrijwel gelijk waren gebleven, ook zelfs toen inde voorlaatste jaren de producten laag in prijs waren. Vooraanstaande personen uit landbouwkringen zijn uit bittere noodzaak opgekomen voor de belangen van onze landbouwende bevolking, opdat deze in dezen crisistijd niet ten onder zon gaan, wat voor ons land een onherstelbaar verlies zou beteekenen. Is het voldoende lot onze stedelijke bevolking doorgedrongen, dat de prbeid van den landbouwer inde laatste jaren niet beloond werd, dat velen de op gesp aarde penningen uit

de tijden van bloei opgebruikt hebben en dat deze zioh slechts door uiterste soberheid, doordat de huisvrouw hard werkt en vele producten zelf maakt, nog staande hebben kunnen houden. Is het wel bekend, dat er streken in ons land zijn, waar de vrouw van den landbouwer al sinds langen tijd geen geld meer heeft om vol-1 doende warme Weeding ,te koopen en dat zij daarin geholpen worden door meer bevoor-1 rechte plattelandsvrouwen? Door de steunregeling worden talrijke ge-1 zinnen op het platteland, die in groote moei- I lijkheden en vele zorgen verkeerden, geholpen. I De moeilijkheden zijn hiermede lang niet op-1 geheven, maar verminderd. Wei zijn door deze steunmaatregelen de uit-1 gaven voor het noodzakelijke levensonderhoud I voor een ieder van ons eenigszins grooter ge-1 worden, doch wij helpen daarmede niet slechts I den boerenstand, wij helpen daarmede ons I Nederlandsche volk, wij verrichten daarmede I een goede, wijl ,noodzakelijke nationale daad. I De Nederlandsche Bond van Boerinnen I en andere Plattelandsvrouwen. Onderschrift. Het bovenstaande artikel plaatsen we gaarne, I omdat we geheel met den inhoud accoord gaan. De Bond van Boerinnen e.a. Platte-1 landsvrouwen begrijpt zijn taak op dit terrein I o.i. goed. Op het platteland zijn ook nog 1 leden te vinden van de Ned. Ver. van Huis* I vrouwen. Laten ook zij zich op deze wijze I in eigen organisatie doen boeren! Red. I De nood van den Middenstand Meer en meer begint de middenstander mede I te lijden door de crisisgolf, die over de geheele wereld gaat. lemand, die een zakelijken 1 kijk beeft op de maatschappelijke verhoudin-1 gen, die weet hoe de raderen van ons be-1 drijfsleven in elkaar grijpen, kon weten, dat I dit moest komen, dat dit niet uit b 1 ij-1 ven kon, dat niet alleen de boer slachtoffer van deze ellende zou zij n, maar dat vroeg of laat een ieder, die leeft in het milieu van de crisis, er ook de dupe van zou worden. Toen de misère begon inden landbouw, besefte de bevolking van ons land niet, dat I deze misère zich zou uitbreiden gelijk de gol- j ven in het water, waarin een steen gegooid I wordt. Gelijk dat water, zouden ook de crisisgclven opjagen, die steeds, zij het dan in zwakkere mate, zouden voortgaan tot aan de 1 uiteinden van onze samenleving. Echter, toen j de boer zich van zijn bestaan zag beroofd, werd i er niet op gelet en zelfs toen het hard berg-af ging, nam men er nog maar flauw notitie van. I Vooral de groote pers, die den nood der boeren stilzwijgend voorbijging, treft hier een blaam van onkunde der maatschappelijke sa-1 menleving. Juist de groote pers had hier een schoone, doch ook economische taak. Indien deze pers zich op een waarlijk economisch standpunt had gesteld, had ze haar lezerskring 1 moeten voorlichten over den nood ten plattelande, met al de consequenties daaraan verbonden. Zij had de bevolkingsgroepen, die niets van den landbouw of veehouderij af-1 wisten, kunnen voorlichten en in plaats van I een onverschillige tot vijandige houding dier 1 lagen te bewerken, deze mede kunnen doen I leven met de zwoegers voor een armzalig be-1 staan. I Eenzelfde slappe houding nam onze volks-1 vertegenwoordiging aan en ook hier bleek de 1 onkunde en de antipathie tegenover den boer. Of groepsbelang óf persoonlijk belang hield het gros onzer Kamerleden tegen, voor den boer I inde bres te springen, want heit zou van te groote dwaasheid getuigen, indien we aan-1 namen, dat niet enkele der Kamerleden den I nood inden landbouw kenden. Onnoemlijk zijnde bedragen door den boer inde laatste vier jaren verloren bij het uit-1 oefenen van zijn bedrijf, een bedrijf behoo-1 rende tot de primaire bestaansgroep van de I samenleving. Het bedrag dat de boer derfde I door minder opbrengst der producten, die hij I voortbracht, loopt over die jaren reeds inde I milliarden. Het verlies van kapitaal, gestoken I Inden bodem, overtreft welhaast nog dat der I voortbrengselen dier jaren. Dit verlies heelt I de boer zelf alleen- te dragen, want zelfs del overheidsmaatregelen hebben er enkel de I scherpste kanten afgenomen, hebben alleen I voorkomen, dat het verlies nog niet grooter I zou zijn. Dat de boer dus genoodzaakt was in en op I alles te bezuinigen, ja, dat hij soms het nood-1 zakelijkste moest nalaten, lag logisch voor de I hand. Dat door deze noodgedwongen besnoeiing op de uitgaven de overige bevol-1 kingslagen hun normale onyzet of inkomens I moesten zien dalen, is voor iedereen, die na-1 denken w i 1, toch duidelijk. In het eerste crisis-1 ja ar voelde de middenstand dat nog niet dui-1 delijk, want ook de boer in ’t algemeen be-1 schouwde de crisis als een spoedig te door-1 worstelen cvergang en niet als een chronische I kwaal. Doch toen eenmaal de rauwe werkelijk-1 heid tot hem doordrong, moest hij nolens volens I de handen op de zakken houden en de smid, I de stelmaker, de timmerman en de schilder I werden mede betrokken inde misère. Naar I gelang de crisis langer duurde en intensiever I doordrong, moesten ook die bevolkingsgroe-1 pen mede de gevolgen aan den lijve voelen, 1 die nu eenmaal dachten, niet gemist te kunnen I worden: de bakker, de slager, de winkelier enz. Waar het geld ontbrak, werd de boer en vooral diens vrouw, practisch door de noodzaak. Er werd zooveel mogelijk gebruik gemaakt van de producten uit eigen bedrijf. Niet alleen de ambachtslui en de neringdoende, doch voornamelijk de landarbeider lijdt in hevige mate mede door de crisis. Loonsverlaging bleef niet uit, hoe hard deze maatregel ook was. Doch vooral leed de arbeider aan de werkeloosheid. Hoewel de loonen gedaald waren, veel grooter verlies had de arbeider, doordat zijn hulp niet genomen werd, hoe bitter noodig ze ook was. Mocht de loonsverlaging al een niet gering percentage bedragen van het inkomen van den landarbeider, grooter was het verliespercentage, doordat er geen arbeid meer door den boer aangeboden werd. Wanneer we dus nu, tegen 1934, den toestand overzien, zien weden boer niet meer alleen staan als crisisslachtoffer. Naast hem staan nu de ambachtsman en neringdoende ten plattelands en de landarbeider. Zij te zanten

maken de helft uit van de bevolking van Nederland en wat zij derven als inkomen, is ruïneus voor het land. De ontbrekende fabelaohtige som van hun totaalinkomen oefent een funesten invloed uit op de andere bevolkingshelft, die der groote steden. Handel en verkeer, industrie en transport zijn slechts een schaduw van de vroegere jaren door deze verwaarloozing van het platteland. Hadden zij allen met het platteland den boer gesteund in zijn strijd om een economisch bestaan (beatemaal geen bestaan naar behoefte), dan zaten ze nu niet zoo inden knel. Doch inplaats van mede te strijden voor hetgeen de boer zijn recht was, werd de boer bestreden om te komen tot een sluitende begroeting, dank zij de overheidsmaatregelen. Dat deze overheidsmaatregelen niet gaven wat ze inhielden, was niet de schuld van boer of overheid, doch te danken aan de beknibbeling van vrijhandel en soc.-democratie. Niet te ontkennen is het, dat de middenstand nu ook zijn zware zorgen heeft. Evengoed als bij de boeren, zullen ook hier slachtoffers vallen. Doch wat een inzicht van onbenulligheid en bekrompenheid om hiervan de schuld te gooien op den boerensteun; steun, welke niets anders is dan een gering deel van hetgeen de boer de laatste jaren te kort kwam of hem ontstolen is. Wanneer iemand den boer een zak graan of een paar rijksdaalders afhandig maakt, noemt men zoo iemand een dief, doch waar eenige liberale groothandelaren en partijleiders den boerenstand zijn geheale productie voor nagenoeg niets opslokten, heeten het nog handige zakenlui en groote partijleiders. Wanneer nu de middenstand en de industrie-arbeider incluis, klaagt over de geringere inkomsten, moet die middenstand bedenken, dat hij het voor het grootste gedeelte aan zich zelf te danken heeft. Niet de boer heeft het zoo gewild, maarde middenstand en de industriearbeider zelf. Ontelbare malen heeft de boer hen gewaarschuwd om niet voort te gaan op den ingeslagen weg van open-deur-politiek en handel. Deze waarschuwingen werden inden wind geslagen, omdat dit strijd voor het egoïstisch zelfbehoud der boeren was. ’tls altijd weer: die rijke boer. Nu komen de gevolgen echter over hun eigen hoofden en weer moet de boer het ontgelden. De steunmaatregelen zijn bij middenstand en industriearbeider weer een doorn in het oog. De regeering wordt uit deze hoek geadviseerd niet verder door te gaan met steun, doch ook om hun benauwenis te denken. Ja, heeren, hier is niets aan te doen. De strik die ge den boer om den nek gooide om hem zachtjes te worgen, worgt jullie zachtjes aan mede, omdat gij en de boer maar een en dezelfde hals hebt, want maatschappelijk vormen wij één geheel. Indien ge u dus zelf weer gezond wilt maken, zelf weer ruimer ademen wilt, maakt dan dat touw om die boerennek wat gemakkelijker. Instee van te willen knabbelen aan dien boerensteun „ten eigen profijte”, was het beter met de boeren aan te dringen op betere regelingen voor het bestaanbaar maken van het leven voor de boeren. De groote boerenorganisaties, de provinciale maatschappijen en niet in het laatst de jonge Boerenbonden zijn onophoudelijk inde weer onzen minister van economische zaken voor te lichten en te overtuigen van de noodzakelijkheid van die maatregelen, die ten ©enenmale den boer op de been zullen houden. Want nogmaals; ondanks allen steun zal de boer geen koopkrachtige afnemer zijn van het Ned. industrieel© product, omreden dat hij nog niet zooveel ontvangt, dat hij zich iets meer dan het nooddruftigste kan permitteeren. Maar indien jullie met de boeren zorgt voor loon en de productie, ontstaat er binnenlandsche koopkracht, wat weder 1e ven d e bed rij ven schept met aanbod van werkgelegenheid. Zegt u dat niets? Doch bewerkt dan, dat de boer krijgt wat hij noodig heeft. Elk heeft een offer te brengen in dezen tijd; laat dat offer niet alleen door den boer gebracht worden. De nood van den middenstand is eigen schuld en kan door eigen wil veel, zeer veel verholpen worden, al zullen er natuurlijk altijd excessen overblijven. Ik wil hier eindigen, doch niet nalaten te wijzen op de woorden in het program der Boerenbenden, van de hand van den heer Smid, wiens woorden ook nog wel door anderen dan boeren gewaardeerd worden. Hij zegt, „dat als men den landbouw steunt, men tevens dat groote deal van onze middenstands- en industrieele bedrijven steunt, welke op het binnenlandsche landbouwfundament rusten en met dit landbouwfundament staan of vallen”. HOLM. Politiek verval. Uit de Mcppc'icr Courant van 23 Januari nemen wij met groote instemming het volgende over:'* Wanneer de Provinciale Staten van ons gewest ooit een besluit hebben genomen, dat lijnrecht ingaat tegen de opvatting van de Drentsche bevolking, wat noodig en nuttig is, dan hebben zij het zonder ©enigen twijfel thans gedaan. In hun vergadering van de vorige week Donderdag, hebben die Stalen besloten, per motie aan de Rijksregeering te verzoeken, om het aantal leden van Ged. Staten uitte breiden van vier tot zes. Dit besluit werd met een geringe stemmenmeerderheid Van de 35 Statenleden verklaarden 20 zich vóór de motie, niet minder dan 15 leden spraken er hun veto over uit. Alleen reeds hierin is o.i. voor de Regeering een voldoende vingerwijzing gelegen, dat er nog geen behoefte is aan zes Gedeputeerden en dat het aantal van vier voldoende mag worden geacht. Het zal der Regeering ongetwijfeld ook overigens niet aan argumenten behoeven te ontbreken, om het verzoek af te wijzen. * * * Zes Gedeputeerden inplaats van vier. Moi| deze totaal-overbodige uitbreiding houden die Staten zich bezig op een oogeniblik, dat de provincie onder voogdij staat. Het gewest kan zichzelf bij lange na niet bedruipen. Niettegenstaande de belastingen tot een maximum zijn opgevoerd, moet het Rijk per jaar nog met twee ton bijspringen. Onder die omstandigheden durft een deel der Staten het aan, om der Regeering om goedkeuring vaneen nieuwe uitgavenpost van f 7000 a f 8000 te vragen. Ontactischer kan het i niet, Ue Statenleden, die dit spelletje ()p tww I

INGEZONDEN MEDEDEELING. I JOH. REPKO MSf* HORLOGERIE – GOUD ZILVER – OPTIEK f* LANGESTRAAT 72 – TELEFOON 118 WINSCHOTEN mßÊ^&èéssSiSSßaa'—SßuMSM Zlchtzendingen franco naar alle plaatsen.

hebben gezet, kunnen hiervan nog wel eens veel plezier beleven. Wanneer de fascistische strooming zoozeer ook in ons land in kracht toeneemt, dan is dat voor een niet onbelangrijk deel een gevolg van symptomen, als de vorige week Inde Drentsche Statenzaal er een tot uiting is gekomen! Het oude lied. De Tribune-schrijver van de Haagsche Post is ©enigszins geschrokken vaneen artikel in het Amsterdamsche Effectenblad, waarin de overheidsbemoeiing ten aanzien van den landbouw weer eens door de mosterd wordt gehaald. Deze schrik verhindert hem echter niet uitvoerige passages over te nemen en daarbij commentaar te leveren, dat hoofdzakelijk hierin bestaat, dat „er toch ontegenzeggelijk veel waars wordt geschreven”. Het is weer het oude lied: Inde eerste overgehevelde passages wordt het gelaakt, dat inden landbouw geen reorganisaties en ingrijpende financieel© saneeringen hebben plaatsgevonden, wat toch een eerste voorwaarde voor den verleenden steun mag heeten. Wat bedoelt de schrijver hier eigenlijk? Is de reorganisatie inde landbouwproductie niet grandioos? Is de financieel© saneering niet dermate, dat de waarde d'er landerijen tot beneden de helft is gedaald, terwijl de marktwaarde door speculatie op beter, bezig is zich boven de helft te verheffen? Is dus de landbouwcrisis voor den grondbezitter geen „heffing ineens” van pl.m. 50 pet., is de hypotheekboer niet zijn eigen geld als regel kwijt en blijft hij niet enkel hangen, in hoop op beterschap tot het dragelijke? Wil de schrijver b.v. het hypotheekkapitaal halveeron? Wordt het A’damseh Effectenblad dan enkel geschreven voor de effectenhouders van industrieels waarde en niet voor de bezitters van de aandeelen en pandbrieven via hypotheekbanken geheel of gedeeltelijk belegd in landerijen? Niet alleen de agrariërs, maar ook de industrieelen dienen het als een vanzelfsprekendheid op te vatten, dat de Landbouw in zijn geheel in stand blijft als onverva.lschte welvaartsbron, die ons niet door internationalen, maar slechts door internationalistischen waanzin kan worden ontnomen. Het tweede couplet handelt over het aanpassen aan ’t lager niveau, dat toch door den landbouwsteun wordt belemmerd op een wijze, die alle perken te buiten gaat. Alsof de aanpassing niet van twee kanten moet komen, nu de onbeschutte bedrijven zoo laag zijn neergeploft, omdat de beschutte zich reeds te lang halsstarrig verzetten. Dit zijn hier slechts de tragische gevolgen van de fout der vorige Regeering, die niet tijdig heeft ingegrepen, toen de prijzen der landbouwproducten beneden het nulpunt daalden, maar eerst toen alles op het punt stond vast te loopen. Juist de door de Haagsche Post gesteunde opvatting werkt ten zeerste demoraliseerend. In het slot-couplet wordt betoogd, dat een deel dezer „steunmillioenen” beter gebruikt zou kunnen worden voor propaganda en agressieve exportpolitiek. Alsof voor het laatste niet millioenen worden gebruikt, door onze boter jongste wereldmarktprijs 47 ets. per K.G. ien bacon etc. over de grens te wringen. En voor propaganda zou op de blnnenlandsche markt nog slechts maar kans zijn op succes, op de buitenlandsche kan slechts afzet erlangen worden met de wapens der actieve handelspolitiek inde vuist. Aan het slot besluit de Haagsche Post met te zeggen, dat er in deze alarmkreet van den stedeling veel is dat tot nadenken moet stemmen. Zeer zeker, vooral als een „a-neutraal” weekblad meent deze stof zoo te moeten borduren, dat het geheel één fanfare is van onwetendheid, onwelwillendheid en vijandigheid, zoadat het agrarisch deel van ons volk geneigd is door de verwisseling van één letter, dit blad een naam te geven ten bewijze van de verontwaardiging, die zich uit het door nood en druk gelouterd en geprangd gemoed loswringt. B. M. Hoe moet de landbouw het zaaiplan 1934 opmaken? Op desbetreffende vragen van het Tweede Kamerlid Lovink heeft de minister geantwoord; a. Voor de tarweteelt zal weder een derde deel van het bouwland mogen worden benut, terwijl de richtprijs van fl2 zal worden verlaagd op een nader vast te stellen bedrag. b. Rogge en gerst. De verbouw van deze producten zal niet worden gelimiteerd, terwijl voor dente verleenen steun voor deze producten het bedrag nog nader zal worden vastgesteld. c. Aardappelen. Er zal, om te voorkomen, dat het areaal de hoeveelheid van het vorige jaar zal overschrijden, §en teeltbeperking gelden van 100 pet. van 1933, terwijl inden geest van de voor 1933 getroffen maatregelen steun zal worden verleend, indien zulks noodig mocht blijken. d. Vlas. De regeling van dit product zal in hoofdzaak overeenkomen met die van het jaar 1933. e. Suikerbieten. De beslissing te dezen aanzien zal zoo spoedig mogelijk door den ondergeteekende worden medegedeeld. Ontvangen boeken en tijdschriften. We ontvingen; de rfrentsche Volksalmanak, waar we in het eerstvolgend nummer op terugkomen. Maandblad Drenthe, Januari-nummer. (Uitgave Van Gorcum & Co. N.V., Assen.) Ultra-Super als meststof, door Dr. Ir. W. H. C. Knapp. Deze brochure is gratis verkrijgbaar bij N.V. Chemische Fabrieken, Maliebaan 81, Utrecht.

INGEZONDEN. Boerenbonden en N.S.B. Naar aanleiding van het 'hoofdartikel in „Landbouw en Maatschappij”, waar door den heer Smid de verhouding tusschen beide bewegingen wordt besproken, lijkt het mij gewenscht ook deze verhouding even uiteen ta zetten. Temeer daar de verklaringen van den heer Smid, naar ik bij verschillende, landbouwers heb gemerkt, hen aan het twijfelen heeft gebracht, of het wel gewenscht is, dat zij lid der N.S.B. worden. Ik weet zeker, dat dit nooit inde bedoeling van den heer Smid heeft gelegen. Misschien heeft de navolgende zin dezen twijfel wel gewekt, „Wat wij inde eerste plaats noodig hebben, is niet een ander politiek systeem, maar een herziening van de heerscbendej economische en sociale inzichten, waarbij het uitgangspunt wordt verplaatst van de stad er» de industrie naar den landbouw.” Nu is het mij door uitlatingen van den heer Smid en door verschillende artikelen van zijn hand bekend, dat hij een volbloed democraat is. Dus kunnen wij, zooals uit den aangehaalder» zin blijkt, de democratie behouden. Maar hebben wij nu niet reeds jaren meegemaakt, ho3 deze zelfde democratie ons boeren en boerenarbeiders inden hoek heeft gedrukt en ons gemaakt heeft tot het uitvaagsel der Nederlandsche samenleving? Hoe, nu aan ons wat steun gegeven wordt, om de ergste verschillen, welke er inde prijsverhoudingen tusschen stad en platteland, tusschen beschutta en onbeschutte bedrijven zijn, wat weg te nemen, nu ook weer vooraanstaande menschel» uit die democratische wereld, zooals de hoeren Zaalberg en De Graaff, naar voren komen en waarschuwen tegen deze gerechtvaardigde steunmaatregelen voor den landbouw? Over de toepassing er van zullen we het hier niet hebben. Men kan dan natuurlijk zoo idealistisch zijn en hopen dat deze wanverhouding onder dezen democratischen regee-, ringsvorm wel wordt weggenomen. De eerste symptomen, die het tegendeel doen blijken, heb ik zooeven reeds genoemd. Ik kan er dan ook werkelijk niet aan gelooven. Neen, dan kijk ik liever naar de fascistische staten. Daan gaat men er tenminste vanuit, dat de landbouw eender voornaamste takken is van het bedrijfsleven. Daar zoekt men het zwaartepunt niet bij de industrie, maar bij den landbouw.. Zegt niet Mussolini: „Ik wil, dat de landbouw in het economisch leven van Italië de eerste plaats zal innemen, want de volkeren, die den landbouw verwaarloozen, zijn veroordeeld achteruit te gaan”? En zegt niet Hitler» „Een welvarende boerenstand is de wortel t-a,n het Vaderland, hij is een levensvraag voor het Duitscbe volk”? Zoo zegt b.v. Staatssecretaris v. Rohr in zijn omroeprede „Bauernpolitik der Nationalregierung” tot slot: „Wij keeren terug tot de eeuwige wet voor een gezond Volksbestaan. Wij weten uit de geschiedenis, dat Volk na Volk verging en Staat na Staat ineenstortte, als de wortels vergingen, die inden akker rusten. Alles is ontrouw inde wereld. Trouw is alleen de bodem, waarop wij staan.” Zoo kan ieder die voor de radio luistert naar onze buren, zelf hooren welk een voorname plaats de landbouw daar inneemt. Zoo hoorde ik bij de opening der Grüne Woche irt Berlijn o.a. dit: „leder die zijn boeren te gronde laat gaan, is als iemand, die zichzelf de hand afkapt. Vernietiging van den landbouw brengt nood, honger en ellende bij de stadsbevolking. En dit: „De stpd zij zich bewust, dat ook zij adert van het land stammen.” Dat zijn andere geluiden, dan die welke tegenwoordig uit stedelijke en industrieele kringen tegen den landbouw hier in Nederland worden géhoord. Het gaat er niet om, dat nu het platteland de stad eens inde verdrukking zal brengen, neen, verre van dat, er w o r d t niets anders gevraagd dan gelijkberechtiging van stedelijke en plattelandsbevolking, zooals men dat in Duitschland, zooals uit het voorgaande blijkt, toepast. Ik weet wel, onze leider Smid zal voorloopig nog geen Nat. Socialist worden. Onze achting voor hem zal er echter even groot om blijven. Het is alleen mijn bedoeling geweest, om da plaats welke de Landbouw ineen fascistische!» staat inneemt, uiteen te zetten. Gij kunt er, dan ook op aan, dat ik als Boerenbonden, tevens N.S.B.er, en zoo honderden met mij, ook inde N.S.B. een strijder zal zijn voor eert rechtmatige plaats van den landbouw in hei groote geheel der N.5.8., iets, ik weet het zeker, waar onze algemeene Leider der N.S.B. volkomen mee instemt.. Hoe zou dit ook anders kunnen zijn. En al zijn dan de verwachtingen! van den Leider der Boerenbonden nog niet zoo optimistisch als de mijne, al zijn er nog verschillende dingen, die hij misschien anders zou willen hebben, de N.S.B. verkeert in het stadium van groei, onze plaats zullen wij er krijgen. En mochten er zijn inde leiding der die de belangrijkheid van den landbouw niet begrijpen, en toch mochten probeeren, hetzij door misverstand, of welbewust ons op dezelfde lijn te plaatsen als deze democratischa maatschappij met zijn geroep van „vrijheid , terwijl de gelijkheid en de broederschap reeds lang vergeten zijn, dan zijnde ettelijke kameraden: N.S.B.ers—Boerenbonders mij een borg, dat dit niet gebeuren zal. Maar nogmaals» Ik durf met zekerheid te zeggen, dat onze algemeene Leider dit evenmin zal toelaten als wij. En dan zal inde toekomst de boer zijn goede plaats inde maatschappij innemen, tot heil van dien boer, en tot nog veel grooter. heil van ons geheele volk. R. O. KRUIZINGA. Kiel-Windèweer, 1 Februari 1934.