No. 16 3e Jaarg. 1934.

Donderdag 22Nov.

Maakt regeering en volksverteqenwoordiqing j I j3 . K UW nOOQSn KonDGur

OFFICIEEL ORGAAN VAN DE NATIONALE BOND LANDBOUW EN MAATSCHAPPI| Weekblad onder redactie van het Dageljjkseh Bestuur. – Alle stukken voor de redactie, alle abonnementen, enz. te zenden aan BUREAU LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ – Tel. 17 – Ruinerwold (Dr.) Alle advertenties aan Drukkerij J A. Boom & Zn. te Meppel Abonnementsprijs voor leden f 1.50 p. jaar. Niet-leden f 2.50

Leert economen en politici.den landbouw beten begrijpen

LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ

De stedelijke cultuur bestaat voor een groot deel uit vernis, dat veel holheid bedekt, maar dat d© boer kan missen omdat hij inhoud heeft. –

31J ner

Dit nummer bestaat uit acht bladzijden.

EERSTE BLAD. De heer De Lange spreekt: 23 Nov. te Dalerveen. 24 Nov. te Diever. <■ 26 Nov. te Leens. 27 Nov. te Grootegast. 28 Nov. te Middelstum. 30 Nov. te OLdehove. 1 Dec. te Wijster. 3 Dec. te Bodegraven. 4 Dec. te Abcoude. 6 Dec. te Stolwijk. 7 Dec. te Bergambacht of Oiudewater. 8 Dec. te Borger? Dok de maand December en de teerste helft van Januari is reeds geil eel besproken. Afdeelingeu, die den heer De Lange in hun midden wenschen, gelieven daarmede rekening te houden! De tanden op elkaar. Da zware wolken welke over het Nederlandsche platteland drijven, pakken zich meer en meer samen. Maar gelukkig, eindelijk begint de boerenstand te ontwaken en zich te organiseeren tegen het onrecht wat men hem sinds (aar en dag heeft aangedaan. Uit alle deelen van ons land komen nieuwe leden onze gelederen versterken, komen nieuwe abonné’s op ons blad, via de post ons bureau binnen. groef treeft ©en dubbele beteekenis. Zij versterkt natuurlijk de financiën van den bond, •naar nog veel grooter is de moreels kracht, welke inde aanwinst dezer nieuwe leden en abonné’s zit. Kst sterkt ons in onzen arbeid. En niemand kan zich voorstellen wat dat bij ons werk beteeksnt. De afgeloopen week heeft ons vele nieuwe steenen aangebracht voor den opbouw van een nieuw, ontwaakt platteland. Zoowel de propaganda-vergadering te Deemster, Heer Hugowaard en Wieringerwaard, als dia te Winterswijk en in verschillende Drentsche en Groninger gemeenten, brachten ons ongeveer 200 nieuwe leden en abonné’s in sén week. Zóó. moet het gaan! Ook deze week gaat de propaganda naar Wensch. De nieuwe Regeeringsbesluiten maken de boarenharten ontvankelijk voor nieuwe ideeën, denkbeelden waarvan ze nimmer dooi°rongen waren. Straks hebben we een propaganda-dienst waarop we kunnen bouwen. Straks zal het ®antal goed begrijpende leden met den dag hijgen, , heden, lezers van ons blad, ook gij allen •tent het Uwe bijdragen. Met Uw aller medewerking kan en moet Landbouw en Maatschappij het grootste, het beste en het mach"gste agrarisch blad worden en blijven, dat n Nederland is te vinden. Met de tanden op •«aar vastberaden aan het werk en...... wi| samen slagen. Officieele mededeelden. Groninger Boerenbond Door de Kringen 4 en 5 van den Groteinger Boerenbond, werd op 16 Nov. ecu te'gadcring gehouden in café Rubingh le Winschoten. Tot inde uiterste hoeken was de zaai KCvuid, geen stoel onbezet. Bijna alle afeelingen, die onder de beide kringen ressorteeren, waren dooreen afdeelingshropagandist vertegenwoordigd, terwijl aast deze een groot aantal jongeren 'varen opgekomeu, die zich beschikbaar ■tecmen gesteld en die hun taak als afdeetegspropagandisten met veel enthousiasle op de schouders hadden genomen, anwezig waren voorts de kringbesturen, Ucele Hoofdbestuur dors, alsmede de hee„ u Knollema, propagandaleider voor rouingen en De Lange. l, ne heer Muntinga van Beerta presierde de vergadering. 'va 6-llCer. Lange sprak eeu rede uit Luarin ll|deenzctte, hoe de jongeren 11 krachten kunnen besteden aan dc Herhaaldelijk valt het hem ier ei-in ve,e propagandalochten op, dal strp °g zoo'te!ea zijn, die met het doel en biet •Van landbouw en Maatschappij h» .. Li onvoldoende mate op de hooguit11- Doe vele bedrijfstakken verkeeren Louw'1 d° meenhig, dat ze met den landihiets te maken hebben. Met een Zie vervolg op pag. 2

De landbouw en de ineenstorting van de West-Europeesche industriehuishouding. ii. ** D,e ter vergadering van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en dc Statistiek gevoerde gedachtenwisseling heeft wel zeer duidelijk aangetoond, dal thans geschiedt, hetgeen Hildebrand, naar uit ons eerste artikel blijkt, in zijn boek voorspelde. De Wiest-Europeesche exportindustrie verliest haar buitenlandsch landbouwfundament Uit menige ter vergadering vernomen stem bleek dan ook, dat men b.v. de Twentsche textielexport als verloren beschouwde. Intusschen zal Hildebrand niet hebben vermoed, dat de catastrophe, welke hij zag komen, zoo spoedig zou intreden. Eu de zaken zouden misschien ook nog wiel enkele tientallen jaren op den ouden voet zijn doorgegaan, indien de wereldoorlog niet gekomen was, welke op drieërlei wijze het proces heeft verhaast. Inde eerste plaats doordien Europa gedurende de oorlogsjaren geen industrieele producten kon uitvoeren, waardoor zijn afnemers in andere werelddeelen genoodzaakt werden, ze zooveel mogelijk zelf te vervaardigen. Inde tweede plaats, doordien de oorlog aan de volken de beteekenis leerde kennen van de zelfvoorziening op het punt van onmisbare of moeilijk misbare goederen. Een grootere rol dan deze twee oorzaken speelde intusschen een derde, n.l. de opvattingen op sociaal gebied, welke gehuldigd werden in het Verdrag van Versailles en zich kenmerkten door het streven, de looiien te onttrekken aan de vrije concurrentie. Onder den invloed van deze opvattingen bleken, toen de prijzen der landbouwproducten op de wereldmarkt daalden, de loonen te zijn verstard. Wiij betreden hier ©en terrein, dat aan de meeste bezoekers der vergaderingen van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek vreemd is, n.l. dat van den landbouw en zijn verhouding lot de overige takken van het bedrijfsleven. Men kan in die kringen zich maar niet los maken van de dwaling, de maatschappij hooMzakelijk te willen verklaren met de wijsheid, ontleend aan de stal en aan de industrie en ziet zoodoende voorbij, dat van industrie de menschen alleen kunnen leven, indien er landbouwers zijn, die, in plaats van de industrieele producten, zooals in primitieve tijden, zelf te vervaardigen, zulks door de industrieele en stedelijke bevolking laten doen. Door onvoldoend besef van deze waarheid, welke het uitgangspunt dient te zijn van economische studie, zal deze leiden tot het begrijpen der maatschappij, slaan vele economen, ondanks hun groote kennis, zoo onbeholpen tegenover de problemen van dezen tijd. Want het gaat daarbij wel inde eerste plaats om de verhouding tusschen landbouw en industrie. Nu trof het ons echter, dat er althans één debater was, die deze dingen loonde te begrijpen. Hij wees er namelijk op, dat onze exportindustrie haar producten moet verkoopen aan de landbouwers in andere wereld deden. Deze landbouwers, zoo zei hij, krijgen, in goud uitgedrukt, voor hun producten thans een prijs, die ongeveer 30 pet. bedraagt van den prijs van enkele jaren geleden. In .West-Europa wil men

de loonen echter liefst op het oude peil handhaven. In elk geval is er geen sprake vaneen daling der loonen, 'welke in staat stelt, de afnemers te bedienen tegen prijzen, die ook ongeveer neerkomen op 30 pet. der prijzen van voor enkele jaren. Het gevolg daarvan is, dat do landbouwvolken, welke tot dusver onze indnstrieele producten afnamen, ze zelf moeten gaan vervaardigen, tenzij er ander© industrieel© volken zijn, welke deze producten willen leveren tegen een prijs, die met dien der landbouwproducten overeenkomt. En dit doet thans Japan. Het verschijnt als een redder inden nood door voor zijn industrieelen arbeid geen hooger loon te eischen dan in overeenstemming is met de belooning van den landbouw arbeid inde landen, waar het zijn industrieel© producten moet afzetten. Nu kunnen de Europeesche volken het binnendringen van de goedkoope Japansche producten in eigen land verhinderen. Maar zij kunnen niet beletten, dat andere volken zich door de Japansche industrie laten voorzien in plaats van door de Europeesche. En zelfs al mocht ten slotte in Europa het loonpeil zooveel dalen, dat het tegen Japan kan concurreer en, het heeft daarmede Japan niet van de markt verdrongen, doch zal hoogstens een deel van zijn export kunnen redden. En dit deel zal zeker al heel kïein zijn, indien, naast Japan ook het 400 millioien inwoners tellende China (50 keer zooveel als Nederland) tot industrieele ontwikkeling komt en zijn producten op de markt werpt, die tot voor kort alleen door Europa werd voorzien. Als men goed nadeukt, over wat cr in het Oosten thans geschiedt, dan is men geneigd te constateeren, dat Hildebrand de toekomst van de Wiest-Europeesche industrie zeker niet te zwart heeft geschilderd. En als wij thans in ons laind hoor en betoogen, dat wij met het oog op onze steeds talrijker wordende bevolking onze industrie moeten uitbreiden, omdat onze landbouw niet aan allen een bestaan kan bieden, dan vragen wij; Wiaar wil men het laudbou w f u n d ament vinden, waarop die zich uitbreidende industrie moet rusten? In het buitenland zal men het hoogstwaarschijnlijk niet kunnen vinden. Wij moeten al heel blij zijn, als wij van ons tot dusver beschikbaar buiten-1 landsch landbouwfundament een niet al te groot deel zien verloren gaan. Er blijft dus niet anders over dan ons binnenlandsch landbouwfundament zoo sterk mogelijk te maken. Daarvoor zijn loon- en prijsverhoudingen noodig, 'die leiden tot intensieve exploitatie van den bodem. Wat doen wij echter? Wij handhaven zoo lage prijzen der landbouwproducten, dat onze bodemexploitalie zich beweegt in extensieve richting. Bij monde van het Verbond van Nederlandsch© Werkgevers en van de Hotterdamsche Kamer van Koophandel propageert men denkbeelden, die ten slotte hierop neerkomen: Nederlanders, nu Uw buitenlandsche hulpbronnen U ontvallen, verwaarloost nu ook Uw binnenlandsche hulpbronnen. Wij spraken onlangs iemand, die in de laatste jaren een groot aantal landen had bereisd. Naar zijn tneening was er geen volk, dat de situatie, welke door de verandering der wereldstructuur is geschapen, zoo slecht begreep als ons volk. En als wij afgaan op de actie tegen den landbouwsteun een naani, dien wij, zooals men weet verkeerd achten —, dan

zijn wij geneigd dit oordeel te ondier schrijven. ; j Het kan 01.1. niet luid en nie vaak genoeg worden gezegd, dat voor dé toekomst de afze van industrieel© producten e: de bestaansmogelijkheid van den middenstand, in sterker mate dan voorheen bepaaLc zal worden door den omvan van onze landbouwproduct!! Laat men alles doen wat mogelijk h om van ons buitenlandsch landbouwfuii dament te behouden wat behouden ka worden, maar laten wij met het oog o; de slechte vooruitzichten in dezen, e vooral voor zorgen, ons binnenlandse! landbouwfunidamient zoo sterk mogelijk t maken. Het gaat hier ten slotte nog mee om de belangen der stedelijke en in dustrieele bevolking dan om die der land bouwende. Als de stedelijke en indus trieele bevolking voor haar aan de maat schappij bewezen diensten het twee- o drievoud wil ontvangen van hetgeen ii overeenstemming is met de belooningvai den landbouwarbeid, blijft er voor d landbouwende bevolking ten slotte nie anders over dan evenals in primitievi tijden datgene, wat zij tot dusver doo: anderen liet verrichten, zelf te doen. Di zal haar berooven van veel wat zij heef leeren waardeeren, doch zij zal blijver bestaan. Voor industrie en middenstam zal dan echter de bestaansmogelijkheic in sterk© mate ineenschrompelen. Latei wij hopen, dat spoedig inzichten mogei baan breken, die een verdere ontwikke ling van de maatschappij in deze rich ting voorkomen. Wij zeggen met opze verder© ontwikkeling, want wit rondziet, zal ervaren, dat deze ontwikke ling inderdaad reeds in belangrijke mat< te constateeren valt. Ten einde misverstand te voorkomen ten slotte nog een opmerking. Als wi aandringen, ook in het belang der in dustrie, op uitbreiding onzer landbouwproductie, dan sluit dit natuurlijk niet ui de inkrimping van onze productie vooi export. Deze is noodig, maar dient vergezeld te gaan van krachtige uitbreiding van de productie voor eigen behoefte. Als de Rotterdamsche handel zich daartegen verzet, dan mag men toch zekei de vraag stellen, of wij onzen bodem moeten laten liggen en hen, die dired en Indirect van de bodemexploilatie bestaan, onderhouden met ingevoerd graan, alleen om aan den handel en de scheepvaart werk te geven. Landbouw is een primaire bestaansbron, handel en scheepvaart zijn dit alleen voor zoover zij hun diensten verknopen aan het buitenland. De plaats van den boer. Rede van den heer L. Weijer te Meppel op de najaarsvergadering van den Drentschen Boerenbond. Spr., die met daverend applaus werd begroet, onderscheidde in zijn rede twee punten, welke overigens niet van elkaar zijn los te maken, nd.; 10. De plaats van den boer in het voortbrengingsproces van datgene, wat we voor ons stoffelijk welzijn noodig hebben. 20. Zijn plaats in het cultureel© leven. Teruggaande tot het primaire levender volkeren, zooals dat inde eerste eeuwen na Christus in deze streken nog werd aangetroffen en thans nog wordt gevonden in sommige deelen van Afrika, Azië en Australië, wees spr, er op, dat jacht en visscherij de hoofdmiddelen waren van bestaan. Spr. ging na, hoe hierna het nomadenleven der volksstammen ontstond. Met hun kudden trokken zij naar plaatsen waar de dieren voedsel konden vinden. Later, door het talrijker worden vaneen volksstam, kon het nomadenleven niet meer inde behoeften voorzien. Men

ging akkerbouwgewassen te'.en. De mensch klom een trapje hooger in zijn ontwikkeling!. Hij had de natuur beter leeren dienen en dus wist hij meer op de natuur te veroveren. In de plaats van of naast de primitieve tent kwam de houten woning. Men koos zich een vaste woonplaats. Jager en visscber werden meer 1 en meer veehouder en akkerbouwer. Een boerenstand groeide. Allengs splitsten zich uit den boerenstand andere beroepen af, inde eerste plaats het smidsambacht. De beoefenaars van deze aml bachten verrichtten diensten voor den boer en ontvingen in ruil hiervoor levensmiddelen. En naarmate de overschotten dooreen beter > wordende techniek bij den boerenstand grooter werden, nam onderlinge ruil toe, zoodat handel en verkeer toenamen, zij het aanvankelijk uitermate langzaam. Veehouderij en landbouw de historische onderbouw. ; Waren dus oerproductie (het uitsluitend ver. zamelen der producten, die de natuur gaf) daarna jacht en visscherij de eerste middelen van bestaan, de veehouderij en landbouw vormden in veel sterkere mate den historischen onderbouw, waarop zich later industrie en handel als bovenbouw konden ontwikkelen. Geschiedkundig ontwikkelden veehouderij en landbouw zich dus vóór industrie en handel. Doch ook inde huidige ingewikkelde maatschappelijke verhoudingen blijft de bodemexploitatie het fundament, waarop allesrust. Behalve het voedsel voor industrieel en handesman, levert ze ook de grondstof, welke door de industrie wordt vervormd en door den handel verplaatst. Een Wardenier moge een motor uitvinden, die de toegevoerde energie op schier volmaakte wijze nuttig verbruikt, nooit zal hij een machine construeeren, die brood bereidt, zonder dat er graan noodig is, of wollen dekens maakt, zonder dat eerst do wol is voortgebracht. Een boerenstand kan bestaan zonder de stad, maar niet omgekeerd. (Applaus). Voor de steden geldt bet woord van Bilderdijk; „Opgaan, blinken en verzinken, Is het beeld van lederen dag.” Doch het platteland trotseert de eeuwen! Waar de boerenstand in het voortbrengingsproces een fundamenteel© rol vervolt en door zijn productie de koopkracht en daarmee da 1 welvaart voor een groot deel van het volk schept, zal elke regeering, die deze werkelijk: heid beseft en vervuld is van liefde voor het heele volk, er naar streven alles te doen wat mogelijk is om zijn boerenstand gezond te houden. Van grove kortzichtigheid, gepaard met een verregaand groepsegoïsme, betichtte spr. die menschen, die er in dezen tijd stelselmatig op aansturen de laatste resten van de bestaansmogelijkheid van den boerenstand te ondermijnen, Spr. die in dezen geen namen wilde noemen, constateerde tot zijn leedwezen, dat een belangrijk deel van deze agitoren voortkomt uit die politieke partijen, welke bij de laatste Kamerverkiezingen door de Boerenbonden zijn gesteund. (Applaus). Het cnltureele leven. Niet alleen in het productieproces zelf, maar ook in het cultureel© leven vervullen boer en landarbeider een bij uitstek nuttige functie, De boerenstand paart nuchterheid aan idealisme. Met betrekking tot zijn cultureel© ontwikkeling is het noodlottig, dat de gedachtengang van den boer thans geheel in beslag] genomen wordt door zorgen van stoffelijken aard en hij moet sloven van den vroegen morgen tot den laten avond, zonder veel tijd te vinden, zijn innerlijk leven te ontplooien en te verrijken. Gelukkig, dat de natuur hem hiervoor althans eenige schadeloosstelling geeft en hij daardoor vooral in zijn jeugd, als zijn gemoed zoo, ontvankelijk is voor indrukken, iets vergaart, dat bet zijn geheel© verdere leven van waardé blijft. Spr. haalde in dit verband zijn eigen jonge jaren aan. Hoe hij met den polsstok onder den arm zwierf over de wijde groene greiden, waar het jubbelend lied van den zangvogel was als een lofzang op de schoonheid der schepping. En diep doorvoelden we, aldus spr., hoe al het geschapene, dus ook wij, zijn deel behoort bij te dragen tot bet geheel. De tijd der jeugd, zij heeft gebracht poëzie en idealisme, maar ook nuchterheid. De laatste vooral op lateren leeftijd. Steeds opnieuw leerden we, hoe de natuur ons slechts beperkte middelen biedt. De wetenschap moge er in slagen door jarowiseeren de winterrogge in bet voorjaar te zaaien en toch een volle opbrengst te oogsten, nooit zal ze ons twee oogsten in één jaar kunnen doen winnen. En velerlei economische onwijsheden, welke een voedingsbodem kunnen vinden in het brein van den stedeling, die leeft tusschen de steenklompen der groote steden en daar de „wonderen der techniek” aanschouwt, worden door den boer op haar juiste wijze geschat. Zoo doet de natuur nuchterheid paren aan poëzie. Niemand profiteert hiervan in die mate als de boer, daar hij meer dan eenig ander mat de natuur in aanraking komt,