31 Jan. 1935. 3e jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No 26. Derde Blad.

De Kaasproducenten op het oorlogspad. Dinsdag 15 dezer kwam de Bond van Kaasproducenten te Gouda ineen groote vergadering bijeen. Naar schatting waren ongeveer 1000 raenschen opgekomen, terwijl vele genoodigden, waaronder Kamerleden, vertegenwoordigers van verschillende Kamers van Koophandel, van prov. Landb.-Maatschappijen enz. blijk gaven van hun belangstelling. Landbouw en Maatschappij was vertegenwoordigd door de heeren Oldenbanning en Welleman. De vergadering stond onder leiding van den heer A. van Wijne n, die ook een rede heeft gehouden, welke ruim twee uur in beslag nam. Het spreekt vanzelf, dat onzerzijds met belangstelling naar de uiteenzetting van den voorzitter is geluisterd, want wij willen gaarne alles weten wat leeft inde verschillende groepen onzer bodemproducenten. Het zwaartepunt van den spreker lag blijkbaar in zijn meenlng, dat zijn groep heeft te betalen den steun aan een andere groep, de akkerbouwers. Volgens hem leidt het huidige steunsysteem daartoe. Het leek ons, dat de voorzitter gevoelde, hier een gevaarlijken weg te betreden, want hij vreesde, en wij vreezen dat met hem, dat de tegenstanders van landbouwsteun dit zullen uitbuiten door die groepen tegen elkaar op te zetten. Met verbazing hoorden we telkens de angstvallige zorg voor de draagkracht van den consument, alsof er geen beschutte bedrijven in de wereld waren. Zoo ook wanneer hij wil naar een lager levensniveau, waardoor het economisch leven, volgens hem, beter zou functioneeren. De heer Van Wijnen zou toch wel vreemdeling in Jeruzalem zijn, als hij niet wist, dat juist het beschutte bedrijf geen stap in die richting wil zetten. Volgens hem drukt het thans werkende graanmonopolie in zijn volle zwaarte op de kaasproductie. Stel je voor, dat Landbouw en Maatschappij z’n zin kreeg en dus veel hoogere graanrechten zouden worden geheven! Dan zou het zeer stellig volledig misère zijn en dan weer die arme consument. Hier kreeg Landbouw en Maatschappij een veeg uit de pan, maar onverdiend en er vlak naast, want het zijn juist de door ons gewilde hoogere graanrechten, die ten volle de veehouderij ten goede zouden komen. Bij een dierlijke productie uit goedkoop buitenlandsch graan ontstaan noodwendig twee euvels, de productie wordt automatisch opgevoerd en de productie van eigen bodem blijft ver beneden productieprijs. Reglementeering is hierbij noodzakelijk en dat systeem heeft volgens den heer Van Wijnen gefaald. Bij duurder voer zal de productie zich aanpassen bij het bedrijf, terwijl uit den pot der graanrechten de export kon worden gesteund. Een dergelijke groote vergadering, waarop \de bezoekers met een bepaald vooroordeel zijn gekomen, is niet de plaats om rustig twee systemen tegenover elkander te plaatsen Moeiliiker wordt dat nog als de voorzitter staande de vergadering nog een ander systeem te berde brengt, n.l. een rechtstreeksche steun per H.A., zonder daarbij te melden, hoe hij dien rechtstreekschen steun zal bijeen garen, nog minder hoe hij daarbij rekening zal kunnen houden met den aard van het bedrijf en van den grond. Zwak leek ons de voorzitter ook bij ’t beantwoorden zijner vraag: Waar ligt de toekomst? De akkerbouw, zoo zei hij, zal in afzienbaren tijd gebonden zijn aan den productieprijs in landen van lagen loonstandaard en met machinale massa-productie, de weidebouw heeft nog de vraag naar kaas, veredeld vee enz., en dan is er voor de veeteelt nog het voordeel van de verdere bewerking, den handel, enz., die het volksinkomen belangrijk doet nemen. Hieruit kunnen wij geen andere conclusie trekken dan dat de heer Van Wijnen den akkerbouw wil, laat ons maar zeggen, veronachtzamen ten koste van de veehouderij. Dit is èn technisch èn economisch onjuist. Het wil ons voorkomen, dat de heer Van Wijnen deze stelling niet zou hebben verkondigd, als hij minder toegegeven had aan eigen wenschen en meer aandacht had gewijd aan de positie, waarin ons land is gedwongen door al het nieuwe, dat om ons heen zich baanbreekt en waardoor wij inde eerste plaats op onszelf zijn aangewezen. Dan is er weinig rekenkunst voor noodig om te ervaren, dat de graanteelt moet worden uitgebreid en de veeproductie ingekrompen. Er waren nog wel meer zwakke plekken in het betoog des voorzitters. Zoo zijn goedpraten van de verliesgevende boterexport, wat hij gelijk stelde met het opruimen van overschotten, zooals dat in alle handelszaken gebeurt. De heer Van Wijnen vergat, hieraan toe te voegen, dat de lagere priizen voor dergelijke „uitverkoopen” inden handel als regel verdisconteerd zijn inde prijzen van het normaal verkochte gedeelte, zonder nog te spreken van andere handelstrucjes, die daaraan vastzitten en die zulk een omvang hebben genomen, dat juist dezer dagen een wetsontwerp is ingediend om dit euvel tot kleine proporties terug te brengen. De heer Van Wijnen kantte zich tegen halfheid. Al die regeeringsmaatregelen van thans zijn slechts half socialistisch. Ware dan het bekende sociallsatierapport niet beter en meer consequent te aanvaarden? Inderdaad lijkt het ons, dat we in het systeem-Van Wijnen spoedig aan dit laatste toe zouden zijn. Een ingezonken akkerbouw, die hier en daar nog eenigen uitweg zou zoeken naar de veehouderij, waardoor ook dit agrarisch scheepje overbelast zoude worden en eveneens onherroepelijk naar den kelder zou gaan. Voldoende werkobjecten! Braakliggende gronden, die nu In werkverschaffing zouden kunnen worden geëxploiteerd en den socialistischen staat zeer zouden benaderen. Concludeerend, meenen we te mogen zeggen, dat de heer Van Wijnen zijn rede, met hoeveel overtuiging ook uitgesproken, biet volledig heeft doordacht. Een rustige besnreking inde binnenkamer zou n. o. m. verhelderend kunnen werken. Ter vergadeting zelf hebben we getracht ineen korte snanne tüds onze zienswijze kenbaar te maken, doch we vleien ons niet, dat ons woord Teel ingang heeft gehad, daarvoor was de Vergadering te beperkt georiënteerd, het streekbelang was in oppositie. J. W.

„De Nederlander” en onze margarinepolitiek ' Eenigen tijd geleden kon men in „De Ne| derlander” het volgende lezen: Boter en margarine. De verhouding tusschen boter en margarine wordt inde kringen van den j i landbouw druk besproken. Meerdere i landbouwers doen alsof de regeering te veel oog heeft voor de belangen van i de margarine en te weinig voor de be: langen van de boter. ; Het is daarom goed het verbruik van i de boter en de margarine eens te vergelijken. • Ziehier het resultaat: ■ 1929 boterverbruik 45000 ton; margai rineverbruik 71000 ton. ■ Thans boterverbruik 60.000*) ton; i margarineverbruik 44000 ton. , Het is uit deze cijfers duidelijk, dat de i landbouwcrisispolitiek der regeering voor de boter heel wat voordeeliger is i geweest dan voor de margarine. Het boterverbruik steeg met 34 pet., daar• entegen verminderde het margarinever; bruik met 38 pet.! Op landbouwers, die zich tegen de regeering laten opwar; men, kunnen deze cijfers wellicht verkoelend werken.” , *) 13000 ton van deze hoeveelheid wordt krachtens regeeringsvoorschrjft tin de margarine vermengd. i Tot zoover „De Nederlander”, i Dit artikel nu geeft een dusdanig scheeve i voorstelling van zaken, dat we daartegen f moeten opkomen. Er wordt daar gezegd, dat de boter- en 5 margarineconsumptie in 1929 resp. 45000 en 5 71000 ton bedroeg, tegen 60.000 en 44000 ton 7 thans. De conclusie is dan, een stijging van 1 de boterconsumptie met 34 pet. en een da■ ling van het margarineverbruik met 38 pet., > hetgeen zou aangeven, dat de landbouw• crisispolitiek der regeering voor de boter ■ voordeeliger zou zijn geweest dan voor de ■ margarine. t Het tegendeel is echter het geval. Ten > eerste is de hoeveelheid boter, die als zoo' danig in 1933 werd geconsumeerd niet 60.000 t ton, doch circa 47000 ton, daarentegen het 1 margarineverbruik circa 57000 ton, om de-6 zelfde cijfers maarte gebruiken. Juist an-1 dersom dus. „De Nederlander” maakt hier ■ de groote fout, om de boter, die wordt ver‘ werkt als grondstof voor de margarine, te ' beschouwen als boter, hetgeen natuurlijk 1 niet juist is. De margarinefabrikant neemt ’ immers bezit van de vetmarkt, die behoort : bij dit deel der margarine, maakt hier winst en schept relaties, die nooit ten goede van > de boter kunnen komen. Daarmee is feitelijk 1 het stukje al ontzenuwd. ! Er is evenwel meer. De boteromzet in ons land klom van ’29 op ’3O, ’3l en ’32 van 45 op 51, 58 en 67 millioen kg. De margarineafzet van 72 op 70, 65 en 55 millioen kg. Dat ’ was zonder crisiszuivelwet. In' deze cijfers ! ligt echter meer opgesloten dan inde cij\ fers van „De Nederlander”. Hier blijkt dui| delijk, dat de boter bij de vrije ontwikke; ling der dingen snel terrein won ten koste ‘ van de margarine. De geschiedenis in En\ geland, waar die vrije concurrentie tusschen : boter en margarine nog bestaat, verhaalt 1 hetzelfde. 1 Bij een vrije markt gaat die verdringing J van margarine door boter steeds verder. We [ kregen hier in ons land toen evenwel te | doen met de crisiszuivelwet en we zien dien' tengevolge, dat de snelle daling inden om-1 zet van margarine niet alleen wordt tegengehouden, doch we zien door deze crisis-J zui v e l-wet zelfs een verhoogd margarineverbruik ontstaan. Bij de boter zien we juist ’ het omgekeerde; die tuimelt onder de nieu-1 we wet terug van 67 op 47 millioen kg., ter’ wijl de toestand er sedert niet beter op is geworden. Niet ten onrechte noemt men 1 dus in landbouwkringen deze crisiszuivelwet „de margarinewet”. Nog iets. Inde jaren ’24 tot ’27 Kèdroeg 1 de margarineëxport circa 80 mill. kg., die ’ evenwel daalde tot beneden 10 mill. kg. in ’33! Meer dan 7/8 van dit kolossale ex! portbedrijf is dus verdwenen. Een deel van ; ' dat bedrijf werd evenwel niet vernietigd, ; doch slechts verplaatst naar de voorheen ■ ’ margarine importeerende landen. De mar- < garine-industrie heeft dus een groot deel ( van haar belang voor ons land, van het ( nationale belang dus, verloren. Daartegen- i over zal de veehouderij steeds hetzelfde j ] ' landbouwfundament in ons land blijven be- i houden. Als er dus gehakt moet worden, ] en als er spaanders zullen moeten vallen, i dan ligt er hierin dus nog een reden te ; meer om die spaanders te laten vallen bij j het margarinebedrijf. Over het belang van i het veehoudersbedrijf tegenover de marga- i rine-industrie voor ons land is het dan ver- ] der niet meer noodig opmerkingen te maken. ] Ten slotte hebben we nu al sedert maan- i den gehoord, dat de margarine-industrie i op alle margarine, óók op die voor de ar- i men, een extra winst inde wacht sleept j van 20 cent per kg., d.i, 100 pet. van de i grondstoffenwaarde. De Secr. van den F.N.Z. ( gewaagt zelfs vaneen nóg hoogere winst- ( marge. Dat margarineschandaal is ( slechts mogelijk gemaakt door de— crisis- s zuivelwet! „De Nederlander” besluit met: „Op landbouwers, die zich tegen de regeering laten , opwarmen, kunnen deze cijfers wellicht ver- ' koelend werken.” , Wij vreezen na deze toelichting met ern- j stige vreeze! , Inzake boter-margarine is er veel krom, , bestaat er veel onrecht. Slechts een recht- ( vaardige oplossing van dit vraagstuk kan hier de gemoederen tot bedaren brengen. ( Onjuiste cijfers of een onjuist gebruik daarvan. kunnen de hoofden slechts nog meer j verhitten. Hetgeen we mét „De Nederlander” ongewenscht achten. ANONYMUS. i 1 I – !

De Landbouw in Frankrijk. Om de crisis inden landbouw te bestrijden, heeft ook de Fransche regeering eenige maatregelen genomen, die echter heel wat minder uitgebreid en Ingrijpend zijn, dan de landbouwcrisiswetten in Nederland. Slechts de voornaamste landbouwproducten n.l. tarwe en wijn, worden van regeeringsjwege gesteund. Veeteelt en tuinbouw ont! vangen nog geen steun, ofschoon ten opzichte daarvan de eerste maatregelen In voorbereiding schijnen te zijn. De tarievenregeling en contingenteering kan men geen crisismaatregelen noemen, zij bestonden reeds jaren, voordat de landbouwcrisis zich deed gevoelen. Echter heeft dit bijna volkomen sluiten der grenzen er veel toe bijgedragen, de prijzen der producten op peil te houden, zoodat, wanneer er in ’t land zelf geen overproductie was, de gevolgen van de crisis heel wat minder ernstig zouden zijn. De voornaamste crisismaatregel is de Tarwewet. Het tarweprobleem is in Frankrijk buitengewoon belangrijk, niet alleen voor een bepaalde categorie der bevolking, n.l. de tarweproducenten, maar voor de geheele bevolking, daar tarwebrood hier het hoofdvoedsel is voor een ieder, zoowel arm als rijk. Alleen echter wit tarwebrood; bruin tarwebrood en roggebrood kan men hier als luxe-brood betitelen, en bruin roggebrood heb ik hier zelfs nog nooit gezien. Door het groote belang, dat een leder hier dus heeft bij den broodprijs, is de regeering er reeds jaren geleden toe overgegaan, dezen van overheidswege vast te stellen. De broodprijs wordt door de prefecten (hoofden der departementen) vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden die op den meelprijs Invloed kunnen hebben, maar hij is toch voor het geheele land bijna 'gelijk, op ’t moment fr. 1.65 per kg. Gedurende den oorlog en zelfs nog eenige jaren daarna, werd de tarweprijs ook van regeeringswege vastgesteld, opdat deze niet tot een ongewone hoogte zou stijgen, wat te voorzien was, daar Frankrijk zelfs tot 1933 altijd een tekort aan tarwe had, en de invoer natuurlijk door de tegenstanders zeer werd bemoeilijkt. (Duikbootenoorlog.) Na den oorlog ontstond er van de zijde der boeren echter veel verzet tegen dat vaststellen van een maximumprijs, er werd elk jaar minder tarwe uitgezaaid, met als gevolg daarvan een verminderde opbrengst, wat de regeering met leede oogen aanzag. Ze had inden wereldoorlog wel geleerd, met Duitschland als voorbeeld voor oogen, dat niet alleen de legersterkte maar ook de kwestie der volksvoeding meetelt. Na eenige jaren werd daarom de tarwemarkt weer vrij. Ef werd zelfs een invoerrecht van 50 fr. per 100 kg. van buitenlandsche tarwe geheven, dat later toen de wereldprijs daalde zelfs tot fr. 80 werd verhoogd om den tarweverbouw aan te moedigen, zoodat de prijs hier jaren ± fr. 150 is geweset. Door dit verschil in prijs met andere korensoorten, werd zooveel mogelijk tarwe uitgezaaid, zelfs op lichtere gronden, waar vroeger alleen maar rogge werd verbouwd. Het kunstmestverbruik Werd grooter, andere ■ tarwesoorten met hoogere opbrengst (maar 1 mindere bakwaarde) werden geteeld, zoodat I de tarwe-opbrengst de voornaamste bron | van inkomsten werd voor den boer. Door deze oorzaken en den steeds toenemenden invoer uit Algerije (N.-Afrika) was in 1933, toen de tarwe-opbrengst buitengewoon hoog was, het tekort plotseling veranderd ineen teveel, zoodat in Augustus 1933 de tarweprijs met reuzenschreden achteruit ging. Door de regeering zijn toen direct maatregelen genomen om de tarwe zooveel mogelijk op prijs te houden, en zoo ontstond de Tarwewet 1933, later gevolgd door die van 1934, die beide ongeveer gelijke strekking hebben. Minimumprijs voor tarwe een fiasco. Door deze wetten werd een minimumprijs vastgesteld t± fll), met maandelijksche verhooging van eenige franken (dit als bewaarpremie). Om de boeren inde gelegenheid te stellen hun tarwe tégen wettelijken prijs te kunnen verkoopen, werden van regeeringswege in vele plaatsen tarwebureaux ingesteld, waaraan men zijn tarwe kon leveren, op voorwaarde dat deze bureaux ± 9 maanden tijd hadden hun tarwe weer te verkoopen aan de molenaars, d.w.z. dat de boeren dus practisch ook 9 maanden op hun centen konden wachten, wat echter hun financieele positie lang niet altijd toelaat. Bovendien beschikken deze bu- . Ireaux ook niet over de noodige opslagruimte, zoodat de boeren ook niet altijd konden leveren wanneer ze dat wilden. Het stellen vaneen minimumprijs is dan ook een groot , fiasco geworden, en bleek inde praktijk niet te handhaven, ondanks de hooge boeten die sommige handelaren of molenaars, van wie bewezen kon worden, dat ze tegen lageren prijs hadden gekocht, werden opge- 1 legd. Bovendien zat de regeering bij de wet 1 van 1934 nog met het overschot van 1933, 1 waarvan de prijs door den maandelijkschen 1 toeslag was opgeloopen tot 131 franken (± 1 f 13). Dit overschot trachtte ze weg te wer- 1 ken door te bepalen, dat er In het meel j 65 pet. oude tarwe (oogst 1933) moest wor- , den gemengd, wat het brood natuurlijk duurder maakte. Op het oogenblik is echter alle tarwe van 1933 neg niet verbruikt. Deze 1 wetten ondervonden veel verzet, zoowel van de zijde der boeren, als van die . der molenaars, wier bedrijf door regeerings- , maatregelen ook geheel aan banden is gelegd. be molenaars namen zelfs ineen openbare vergadering het besluit, de tarwe- , wet 1934 eenvoudig te saboteeren en de boe- , ten door hun organisaties te laten betalen. , Op ’t moment is de toestand dus zoo; de tarweverbouwers, die hun tarwe tegen wet- ] telijken prijs willen verkoopen, vinden geen ( koopers; verkoopen zij hun koren tegen lageren prijs, dan handelen ze in strijd met de wet. Bovendien hebben de huurboeren i nog een ander nadeel: ze huren gewoonlijk i tegen eenige 100 kg. per H.A., gerekend naar beurskoers, d.w.z. den wettelijken prijs. Daar ; zij echter niet tegen dien prijs kunnen ver- : koopen, hebben ze nu inplaats van 200, b.v. j 300 kg. tarwe noodig, om hun pacht te kunnen betalen. i

INGEZONDEN MEPEDEELING. ' UITVERKOOP ~ in het goedkoopste Manufacturen-, Bedden- en Dekenmagazijn 99RE ZILVERVLOOT” – M®®geveeii Door groote omzet en verkoop h contant zijn onze prijzen beneden iedere concurrentie. Lezers van dit blad ontvangen ter kennismaking op vertoon van deze advertentie S% KORTING-Ook tijdens onze uitverkoop. Wij noodigen U beleefd tot een bezoek uit.

Regeering op hun hand, zoodat we ons geen gouden bergen moeten droomen. Deze hee: ren verkondigden nog weer opnieuw de l grootstedelijke wijsheid, dat „de graanteelt ■ elders tegen veel lagere prijzen kan geschieden". Deze Kamerleden weten ’t veel beter dan de boeren. „Eerder dan graan zou men, indien verschuiving noodzakelijk is. andere producten moeten kiezen, welke 1 minder nadeel voor de gemeenschap opleveren”. Diezelfde wijsheid verkondigde ook eens een S.D. senator, aan wien we toen de concrete vraag hebben voorgelegd, welke andere producten hij daarbij op het oog had. We kregen ten antwoord, dat niet hij, maar landbouwdeskundigen dat vraagstuk hadden op te lossen!! In denzelfden geest denken dergelijke heeren over onze suikerbietenteelt. „Een verdere steunverleening aan deze teelt is niet verantwoord, deze teelt moet zoo snel mogelijk aanmerkelijk worden ingekrompen.” We kunnen ’t niet anders Inzien, maar dit vinden we nu een spelen en spotten met onzen toestand. Gelukkig is het slechts praten Inde ruimte, want de Regeering heeft reeds te kennen gegeven, dat zij hetzelfde aantal kg. suikerbieten zal steunen als in 1934. Helaas moet hetzelfde worden gezegd van hetgeen over ons systeem, hoogere graanrechten, is gezegd. Ook hier heeft de Regeering reeds een stap in andere richting gezet door de richtprijs der granen te verlagen. Concludeerend, mogen we zeggen, dat onze propaganda onvruchtbaar is geweest. Onze stem wordt inde Kamer gehoord en straks bij de mondelinge debatten zal dat nog duidelijker blijken, maar laten we evenmin verdoezelen, dat wij nog lang niet zijn, waar we wezen moeten, d.i. een meerderheid voor ons systeem. Zonder deze geen uitkomst. Zonder deze blijven we ploeteren In volle onzekerheid. Steeds grootscher wordt de taak van onzen Bond, want bij den dag komt er steeds meer op het spel te staan. K., 25/1 ’35. J. W Broodprijzen in Nederland en België. Inde Nederlandsche Mercuur van 17 Jan. 1935 komt over bovengenoemd onderwerp een interessant artikel voor van de hand van den heer A, J. W. Renaud, waaraan wij het een en ander willen ontleenen. Men herinnert zich, dat inden loop van 1931 vooral inde Zuidelijke provincies, maar ook zelfs te Rotterdam het Nederlandsche broodbakkersbedrijf ernstig werd beconcurreerd door den invoer van Belgisch brood. Dit verschijnsel vestigde plotseling in sterke mate de aandacht van het publiek op het buitengewoon groote prijsverschil, hetwelk in beide landen voor het brood viel te constateeren. De heer Renaud geeft nu verschillende cijfers, waaruit blijkt, hoe groot dit prijsverschil is en waaruit het voortvloeit. In Juni 1934 bedroeg de gemiddelde prijs van 1 K.G. waterwitbrood in elf Nederlandsche steden 19.66 cent. In elf Belgische steden was de gemiddelde prijs daarentegen slechts 9.25 cent, zoodat het brood in ons land ruim twee keer zoo duur was als in België. De schrijver heeft voorts berekend, dat het brood verbruik in Nederland is te stellen op 700 a 800 millioen K.G. per jaar, zoodat de Nederlandsche broodverbruikers jaarlijks 70 a 80 millioen gulden meer betalen dan het geval zou zijn, indien het brood hier denzelfden prijs kostte als in België. Naar de heer Renaud aan de hand van de boeken van bakkerijen heeft nagegaan, ligt dit groote prijsverschil voor een klein deel inden hoogeren prijs van bloem en meel. In België kostte volgens zijn onderzoekingen 100 K.G. bloem en tarwemeel f7.90 en hier te lande f 12.01, hetwelk voor het geheele broodverbruik hier te lande een verschil uitmaakt van rond 20 millioen gulden. Er blijft dan nog 55 a 60 millioen gulden over, voortvloeiende uit het verschil van de exploitatiekosten der bakkers. In België bedragen de kosten van het omzetten van 100 K.G. bloem en meel in brood (inclusief bezorgen, alle benoodigde ingrediënten, huur en kapitaalrente, enz.) f3.97, terwijl deze kosten voor Nederland bedragen f 15.79, dat is vier keer zooveel als in België. Indien de Nederlandsche bakkerijen even goedkoop werkten als de Belgische, zou het brood hier per K.G. zoodoende 8 cent goedkooper zijn. Het zou dan niet gemiddeld 19.66 cent per K.G. kosten, maar 11.66 cent. Dit zijn ongetwijfeld zeer belangwekkende cijfers. De heer Renaud gaat dit verschil dan meer in bijzonderheden na. Voor een deel is het gelegen inde loonen der bakkers, die in Nederland vrijwel dubbel zoo hoog zijn als in België. Denkt men zich het loon der Belgische bakkers even hoog als dat der Nederlandsche, dan zouden de exploitatiekosten per K.G. waterwitbrood stijgen van 3 cent tot 4.81 cent. Deze exploitatiekosten zouden dan in Nederland altijd nog 2 a 3 keer zoo hoog zijn als in België. Er moeten dus, zegt de heer Renaud. in Nederland zeer speciale oorzaken aanwezig zijn, waardoor de verwerkings- en distributiekosten in het broodbakkersbedrijf tot, een buitensporig hoog niveau worden opgedreven. Naar zijn meenlng is het wenschelijk een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van deze hooge kosten en maatregelen te treffen, om ze te bestrijden.

Degenen die tarwe koopen tegen lageren prijs – wat zeer algemeen is -, een molenaar lid vaneen departementsraad, durfde zelfs ineen openbare vergadering van dien raad verklaren dat hij tarwe goedkooper kocht verkoopen hun meel tegen wettelijken prijs, zoodat zij een zoet winstje, op kosten der boeren, in hun zak steken. Kleinere boeren die hun tarwe niet kunnen verkoopen, gaan er zelfs toe over deze tot brood te verwerken, om dat daarna tegen een eenigszins lageren prijs dan den bakkersprijs te verkoopen, zoodat zij voor hun koren toch nog een goeden prijs maken. Teekenend voor den toestand is ook, dat men den ruilhandel (dus tarwe in plaats van geld) weer ziet opkomen. Een nieuwe tarwewet. Toen het ministerie-Flandin voor eenigen tijd aan het bewind kwam, was zijn eerste werk te trachten het tarweprobleem op te lossen en zoo ontstond de tarwewet 1935. Ofschoon deze wet met een groote meerderheid van stemmen in Kamer en Senaat is aangenomen, is het toch zoo glad niet gegaan om ze erdoor te krijgen. Felle critiek is er door sommige afgevaardigden op uitgeoefend en de minister moest eenige malen de kwestie van vertrouwen stellen, zoodat vele Kamerleden voor het feit kwamen te staan èf tarwewet, óf aftreden van het ministerie. Dit zal wel de oorzaak zijn der groote meerderheid. De boeren zijn gebelgd op den minister, omdat hij niet het advies hunner organisatie heeft gevraagd, terwijl de andere belanghebbende organisaties (n.l. die der bakkers en molenaars) wel zijn geraadpleegd. Of de nieuwe wet door de boeren anders goed ontvangen zal worden? ’k Geloof het niet; ze is veel ingrijpender dan de vorige wetten en de Fransche boer houdt van vrijheid van beweging. Niet voor niets staat het woord vrijheid (liberté) hier op de gevels van alle openbare gebouwen. Flandin is een voorstander van vrijhandel en de nieuwe wet beoogt dan ook de tarwehandel weer geheel vrij te maken, echter niet direct, de minimum-prijs zal 3 a 6 maand gehandhaafd blijven. In dien tijd zal de regeering trachten het teveel aan tarwe zooveel mogelijk weg te werken door aankoop van regeeringswege (het vormen vaneen z.g.n. stock). Bovendien zal de regeering zelf trachten uitte voeren. Bij de vorige wetten werd een uitvoerpremie gegeven (70 francs per 100 kg.), wat echter, vooral aan de Saar- I grens, tot een geweldige fraude aanleiding heeft gegeven. De premie voor denatureeren (45 fr.) blijft ook in deze wet bestaan. Boi vendien is er een artikel in deze wet, dat ! bepaalt, dat in alle contracten, waarin met 100 kg. tarwe wordt gerekend, deze ook in natura kan worden voldaan. (Dit voor de huurboeren, wier huur bijna altijd uitgedrukt wordt in zooveel 100 kg. per H.A.). Verder regelt de nieuwe wet, met het doel om inde naaste toekomst een overproductie te verhinderen, den tarweverbouw (geen grooter uitzaai dan het gemiddelde der 3 voorgaande jaren, geen 2 achtereenvolgende jaren tarwe op denzelfden grond). Verder een zaaizaadregeling (de regeering kan de verkoop van sommige soorten, die een hooge opbrengst maar geringe bakwaarde hebben, verbieden). Een schaduwzijde van deze wet zal waarschijnlijk de verhooging van de tarwebelasting van 3 tot 7 francs blijken te zijn, wat wel verhindert, dat de uitgaven die deze wet meebrengt, niet direct op de belastingbetalers worden verhaald, maar tengevolge zal hebben, dat Sijmen (in casu de tarwe| verbouwers) weer moet betalen. Wat de gevolgen van deze wet zullen zijn is natuurlijk nog niet te zeggen, maarde boeren zijn over ’t algemeen niet optimistisch gestemd. EEN NEDERLANDSCHE BOERENZOON IN FRANKRIJK. Haagsche Geluiden. Verschenen is het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over de begroeting van het Landbouw-crisisfonds. Op een paar zinsneden eruit willen wede aandacht vestigen. Allereerst de aanhef; „Verscheidene leden 1 uitten hun teleursteling over de vaagheid i dezer begrooting. Zij bevat bijna 150 memo- ’ rieposten. Mocht een positieve raming on- 1 mogelijk-zijn, dan .zouden zij de voorkeur i geven aan goedkeuring vaneen rekening en verantwoording in plaats van goedkeu- 1 ring vaneen begrooting.” Uit deze uitlating blijkt wel heel duidelijk, hoe klein de wer- : kelijke zeggenschap der Kamer in deze ma- ■ terie is. De Machtigingswet heeft het zwaar- ! tepunt absoluut naar de Regeering ver- 1 plaatst. Op de jongste hoofdbestuursverga- ■ dering der Z.L.M. beklaagde de voorzitter zich, dat in Den Haag zoo weinig naar de adviezen der landbouworganisaties wordt 1 geluisterd. Een Kamer met weinig bevoegd- 1 heid en bevoegde organisaties, naar welker 1 adviezen niet geluisterd wordt. De positie 1 der laatste wordt hierdoor niet sterker en ' de lust om onzen Bond in „het advies” te 1 doen betrekken zal er bij de onzen niet : grooter op worden. Ondertusschen krijgt ! men het gevoel te worden geregeerd : door onbekende machten. : Een meer verblijdend verschijnsel is, dat onze stem ei’in kan wórden beluis- ] terd. De redactie vestigde in het vorig num- : mer hierop reeds de aandacht door deze i zinsnede vet te drukken. Het waren „ver- I scheidene” leden, die in onzen geest spra- 1 ken, maar eveneens „verscheidene” andere i leden „waarschuwden ernstig tegen deze I denkbeelden”. En deze laatsten hebben de 1