stelling, n.I. dat we met het oog op later moe-' ten blijven exporteeren, nieuw voedsel geeft. Een stelling, welke ten aanzisn van de Duitsche markt echter volkomen onjuist Is. Want het feit, dat er op het oogénbfik naar sommige artikelen groote vraag bestaat, wil heelemaal niet zeggen, dat de plannen om tot zelfvoorziening te komen zijn mislukt of op den duur zullen mislukken, zooals menigeen het zich voorstelt. Het tegendeel is waar. Er wordt hard gewerkt om het z.g. „Erzeugungsplan” te doen slagen en er vallen reeds groote successen waar te nemen. De buitenstaander gaat gewoonlijk bij deze beoordeeling van een verkeerd standpunt uit, door het resultaat over de geheele lijn aan de eindproducten af te meten. Voor wat betreft het broodgraan, de aardappelen en het vleesch. kan men het succes van bovenbedoeld streven wel uit de voortgebrachte hoeveelheden opmaken, doch Wat aangaat de vetvoorziening, waarbij wij als leverancier var boter en kaas zeer veel belang hebben, dient men een andere maatstaf aan te nemen. Hier zijn het niet de hoeveelheden boter en kaas, of het aantal koeien, dat ons uitsluitsel geeft, doch, althans voorloopig, veeleer de toeneming van de teelt van voedermiddelen, langs welken weg men zijn doel hier wil bereiken. Een oppervlakkige beschouwing van de betreffende statistieken toont ons aan, dat men inderdaad groote vorderingen maakt. Nu komt het er voor ons inde eerste plaats Op aan te weten, wat men ginds onder noodzakelijke levensbehoeften verstaat. Dat rijn van de bodemproducten inde eerste plaats granen, aardappelen, suikerbieten en vetten en dat zijn o.m. niet: groenten, bloemen, kaas enz. Deze laatste artikelen kan Duitschland in tijd van nood missen. De eerstgenoemde niet, dat heeft de oorlog maar at te zeer bewezen.

Het streven in Engeland is niet veel gunstiger voor Nederland. En in Engeland? Wij kennen de toestanden daar minder goed, doch het wil ons voorkomen, dat bij een nauwgezet onderzoek een niet veel gunstiger resultaat zal worden verkregen, Afgezien van den toenemenden drang naar bescherming der boeren in eigen land, zijn er onder zijn dominions gebieden, waar de boter en sommige groentesoorten even en goedkooper geproduceerd worden dan bij ons. Het lijkt ons noodzakelijk, dat inde beide genoemde landen eens van officieele zijde een ernstig onderzoek in dezen geest wordt ingesteld. De taal, welke de betreffende staatslieden in deze landen spreken, is duidelijk genoeg om daaruit, mede aan de hand van het noodzakelijke statistische materiaal, concrete conclusies te trekken. Heeft men dan den moed om de geconstateerde feiten te erkennen, dan Is men ean heel eind verder. Wij maken ons sterk, dat die conclusies dan niet ver van onze vermoedens zuilen afwijken, welke vermoedens tenslotte hierop neerkomen, dat wij een groot deel van onze buitenlandsche agraarmarkt voor goed kwijt zijn en een ander deel, dat min of meer als luxe kan worden aangezien, alleen dan zulten kunnen behouden, wanneer de algemeens economische toestanden inde betreffende landen weer wat mochten opleven. Onder deze min of meer luxe artikelen verstaan wij boter en kaas (in geringen omvang als delicatessen), groenten, fijne vruchten, els druiven en aardbeien, bloemen enz. Nederland moet den weg van Landbouw en Maatschappij inslaan, ook te het belang van den tuinbouw. Ligt in dit vermoeden op zich zelf al een reden om den export van deze waren, althans binnen een redelijken om vang, gaande te houden, aan den anderen kant is daar nog het feit, dat bepaalde gebieden, welke deze producten vóórtbrengen, zooals het W es 11 a n d, Aal smeer, Boskoop en de omgeving van Haari e m, absoluut ten doode gedoemd zijn, I als voor deze geen export blijft bestaan. Daar-

■ om dient er naar gestreefd te worden om voor deze waren nu reeds een veel grootere plaats op de buitenlandsche markt vrij te krijgen. Er bestaat groote behoefte (vooral in Duitschland), doch alleen het geld om ze te betalen ontbreekt of wordt voor andere goederen gebruikt. Hier dienen wij echter, zij het ten koste van andere artikelen, onder alle omstandigheden onze contingenten uitgsbreid te krijgen. Dit kan. Maar en nu komen wij bij het criterium van ons betoog hiertoe dienen eerst andere omstandigheden te worden geschapen. Omstandigheden, waartoe de weg gewezen wordt in het door Landbouw en Maatschappij ontworpen plan. Omstandigheden, welke inde eerste plaats orde brengen inde landbouwhuishouding in eigen Land. Hoe kunnen wij immers b.v. thans van onze akkerbouwers verlangen, dat zij nog een veer laten ten bate van den tuinbouw? En hoe kunnen wij het onze zuivelmenschen bij den huldigen stand van zaken kwalijk nemen, dat zij trachten ©en zoo groot mogelijk aandeel inden totalen export te veroveren? Niemand, van den akkerbouwer tot den bloemist, is op het oogenblik in staat wat van het zijne ten bate van den andere af te staan. Het is zelfs zoover, dat al deze bedrijfstakken, welk© zoo’n nauwe verwantschap bezitten, elkaar uit broodnijd eerder haten dan de hand toereiken om te onderling overleg te trachten de moeilijkheden te boven te komen. Een kwaad, dat als niet ingegrepen wordt, met den dag toeneemt en voor het welzijn van ons land uiterst gevaarlijk kan worden. Het kan echter niet anders, omdat de basis voor een vruchtbare samenwerking ontbreekt. Deze hu kan uitsluitend geschapen worden door de Regeering, welke instantie alleen bevoegd is om de gewensefate maatregelen te treffen. Als zoodanig zijn noodig: 10. hooge invoerrechten op broodgraan en voedermiddelen, opdat zoowel! de menschelijke alsook de dierlijke consumptie zooveel mogelijk op eigen bodem, die daartoe vruchtbaar is, worden voortgebracht; 20. inkrimping van de margarineproductie, opdat de Nederlandsehe bevolking Nederlandsohe koeboter ete, welke te overvloed wordt voortgebracht; 30. zoo er dan nog teveel melk is, na aftrek van de hoeveelheid boter en kaas, welke tegen loonende prijzen worden geëxporteerd, overeenkomstige inkrimping van melkveehouderij, hetgeen door de uitbreiding van den akkerbouw (zie onder lo) mogelijk zal zjjn geworden; 40. na de bovengenoemde ordening ten bate van den akkerbouw en de veeteelt, reserveering van zoo groot mogelijke contingenten van de ons door het buitenland toegestane invoerquantums voor tuinbouw- en aanverwante artikelen. Zoo, langs dezen weg, die op den duur onvermijdelijk is, kunnen er weer gezonde toestanden worden geschapen en kan er vooral voor die bedrijfstakken iets worden bereikt, welke thans met den ondergang worden bedreigd. Wij wilden ons artikel tot den landbouw beperken, doch loopen dan het gevaar van andere bedrijfstakken verwijten te hooren. Deze zouden zich n.J, terecht over vérgaande eenzijdigheid en een groote mate van egoïsme kunnen beklagen. Daarom willen wij deze uiteenzetting niet besluiten, alvorens er met nadruk op te hebben gewezen, dat bet ons tevens even zoo noodzakelijk voorkomt de bovenbedoelde ordening ook tot de overige takken van ons volksbestaan uitte breiden, Hoe zou dit ook, eenmaal dien weg ingeslagen, achterwege kunnen blijven? Het komt er voorloopig echter inde eerste plaats op aan, dót die weg wordt ingeslagen. En als men dan daar begint, waar de oorsprong van al ons economisch denken behoort te liggen, d.w.z. bij moeder aarde, wordt de verdere weg vanzelf gewezen en loopt men niet het gevaar groote fouten te zullen maken. Het Is de hoogste tijd, dat men in dezen de handen aan den ploeg slaat, want zoowel materieel als moreel worden thans in ons land groote verliezen geleden. Z.

Van week tot week. De Fransche boeren zeggen het anders. Nadat de Deensehe boeren de aandacht op zich gevestigd hebben, beginnen nu ook de Fransche landbouwers de aandacht te vragen. Frankrijk, het land, waar het de boeren het langst goed ging, komt ook van lieverlede in onaangename perikelen te zitten. Marianne, die zoo goed bevriend is met Statte, Litwinof en meerdere van die heeren, bemerkte onlangs, wat die vriendschap waard was, gezien de communistische opruierijen in de havensteden als Brest, Toulon enz. ’t Ware dan ook beter van Marianne om haar eigen boeren maarte vriend te houden, want ook dezen gaat het nu slecht. Niet, dat het hun al jaren slecht gaat, zooals hun Hollandsch© collega’s, zelfs niet, dat het hun zoo slecht gaat als de 50.000 Deensehe betoogende collega’s, die het ook nog niet zoo lang en zoo hevig doorleven als de Hollanders, doch in ieder geval, ook de Fransche boer weet niet meer, waar hij zijn inkomen weg moet halen. En dan ziet men terstond de mentaliteit van twee verschillende volken als de Franschen en de Hollanders nu eenmaal zijn. Is de Hollander berustend, wil hij het Liever nog een jaartje aanzien, begint hij ten lange leste eerst met moties en vergaderingen, is hij nog altijd huiverig voor demonstreeren en betoogen, geheel anders is de Franschman. Deze is levendiger van aard, handelt sneller, denkt niet zoo ernstig na, maar neemt besluiten onder den drang van het oogenblik. Men leest dat uit het volgende persbericht. Resolutie van de boeren uit Noord Frankrijk, omvattende 500 vereenigingen. De ernstig© adviezen en waarschuwingen aan het parlement, aan de verschillende regendagen en zelfs aan de publieke opinie zijn zonder resultaat gebleven. Min of meer platonische protestbetoogimgea en. oproepen aan het parlement zijln reeds in normale tijden verouderde en ontoereikende middelen, doch moeten geheel zonder uitwerking blijven ineen revolutionnaire periode, zooals wij sedert maanden doorleven. De landbouwers zijn er zich van bewust, dat zij ten gronde gaan, wanneer zij hun graan tegen honger- en ellendeprijzen moeten verkoopen. Zij zijn vast besloten den weg van doeïïooze onderhandelingon en compromissen niet meer te volgen. Wanneer de passieve verdediging geen vruchten meer afwerpt, zullen zij alle maatregelen treffen, die hun wanhopigen toestand hun voorschrijft. Zij hebben niets meer te verliezen en kunnen daarom alles wagen. Ei! eil Wat heeft de Nederlandsehe boer dan nu nog te verliezen? Zijn schulden misschien? Want het is toch wel algemeen bekend, dat bij het grootste deel onzer boeren het bezit meer uit passief dan actief bestaat. Ons zal 'het benieuwen hoe de Fransche regeering op die boerenmotie zal ageeren en welke maatregelen dan die boeren zullen nemen. Het „voorbeeldige” Zweden. Het kwartaaloverzicht van de Skandinaviska Kreditaktiebolaget zegt over den economischen toestand van Zweden, dat de binnenlandsche markt nog steeds een over het algemeen bevredigend beeld vertoont. Vooral de ijzorproductie floreert bijzonder en heeft weder een hoogterecord bereikt. INGEZONDEN MEDBDEELING. KRAMER – Stadskanaal Meubelen – Luxe- en Huishoudelijke Artikelen

Hoe feu hef ook anders te een tijd vol mm oorlogsgerucht eu wapengekletter. De groote exp o r t-industrieën kunnen haar omzetten verder uitbreiden en de export van gietijzer is na een kleine inzinking wederom toegenomen. Door de Engelsch-Russiscfae houtovereenkomst heeft de houtafzet zich echter minder gunstig ontwikkeld. Dat is de concurrentie dan, zooals wij, Nederlandsehe boeren, die maar al te goed kennen voor onze afzetartikelen, doch jammer genoeg, hebben wij geen ertslagen in onzen wecken bodem, waar „slechts” kaas- en botermijnen op te vinden zijn. Uit het verre Oosten. Een groote teleurstelling voor Japan is tot nog toe Mandsjoekwo geweest. Japan heeft reeds voor vele honderden millioenen, yen in dat land gestoken, doch de landbouw verkeert er nog ineen zeer slechten toestand. Het voornaamste product is de sojaboon en ook deze heeft haar waarde op de wereldmarkt verloren. Hierdoor is Mandsjoekwo als afzetterrete voor de Japansche industrie van weinig beteekenis. Ook zijnde ertslagen aldaar zeer sterk tegengevallen, zoodat het niet de moeite loont ze productie fte maken, daar ze de productiekosten niet loonend kunnen maken. Om die redenen zoekt Japan betrekkingen met Australië om van dat werelddeel zijn onontbeerlijke erts te betrekken, want zeer zeker heeft Japan voor zijn leger- en vlootuitrustingen veel ijzer en staal noodig. De vredelievende annexatie van Maindsjoekwo is een ontgoocheling geweest voor Japan, doch het Chineesche rijk is groot en Japan zal wel alweer het oog op een ander deel van dat onmetelijke rijk gevestigd hebben om het in vrede te annexeeren met het doel ruimte te hebben voor zijn overbevolking en in het bezit te geraken van do onontbeerlijke grondstoffen als erts nu eenmaal is. Koffie-uitvoer naar Nederland van Ned.-Oost-Indie. Er werd in 1929 uitgevoerd in totaal 81300 ton, naar Ned. 1920 C ton; te 1930 uitgevoerd in totral 61000 ton, naar Ned. 14500 ton; in 1931 uitgevoerd in totaal 63300 ton, naar Ned. 16900 ton; in 1932 uitgevoerd in totaal 113700 ton, naar Ned. 24900 ton; in 1933 uitgevoerd to totaal 70900 ton, naar Ned. 20800 ton; en in 1934 uitgevoerd in totaal 85000 ton, uatar Ned, 12800 ton. In 1934 voerde Nederland dus sleohts 15 pet. van den totalen Ned. Indischeu koffie-export te, De Rijkspostspaarbank ook al een toonbeeld van de crisis. In 1934 bedroeg het bedrag der tateggingen bij de Rijkspostspaarbank f 179.832.036 tegen f 184..053.136 in 1933, zoodat deinleggingen verminderden met een bedrag van f4.221.100. Met de terugbetalingen is het juist andersom gesteld. Terugbetaald werd namelijk te 1934 f 182.571.889, of na aftrek van de renten f 182.248.347, tegen in 1933 f 179.831.308, een vermeerdering aldus van f2.417.039. Door de gekweekte rente vermeerderde de totale inlegsom begin Januari 1935 toch nog met 110.821.552, doch dit is aanmerkelijk minder dan in andere jaren het geval was. Evenzoo staat het met de staatsschuldboekjes. Het nominaal-bedrag, ingeschreven op deze boekjes verminderde te ’34 met f3.762.000 en daalde daardoor tot f30.900.800. Hieruit blijkt dus, dat de crisis zich hier ook doet voelen en dat de spaarcenten wan de kleine luiden niet ontkomen aan de ontreddering, die er op het oogenblik heerscht in ons economisch bestel. In- en uitvoer van Nederland in het eerste halfjaar 1935. N ederl and-Duitschland; Invoerwaarde f 114.761.000, uitvoerwaarde f63.700.000; invoersaldo f51.061.000. Nederland-Roemenië: Invoerwaarde f2.116.000, uitvoerwaarde f289.000; invoersaldo f 1.827.000. Nederland-Turkije; Invoerwaarde f 693.000, uitvoerwaarde f 1.055.000; uitvoersaldo f362.000. Nederland-Chili: Invoerwaarde f 1.708.000, uitvoerwaarde f250.000; invoersaldo f 1,458.000,

I Onze derde ; Jk Zeehaven Delfzijl begint steeds meerdere drukte in zijn haven te constateeren. Wanneer wij een . wandeling maken langs onze haven, dan be' gint men den indruk te krijgen alsof er geen werkloosheid meer bestaat. ‘ De In- en uitvoer neemt hier den laatsten tijd grootere afmetingen aan, ondanks contingenteeringen en uitvoerverboden. Nog steeds gaan er groote scheepsladingen , carton naar Engeland, terwijl het afgeloopen voorjaar alhier duizenden kilo’s stroo : zijn uitgevoerd naar het buitenland (Frankrijk en Duitschland). De afgeloopen week arriveerde hier van Barcelona het Spaansche stoomschip „Bachi’, geladen met circa 5000 ton kallzout. De geheele lading wordt in verschillende binnenschepen overgeladen, zoodat niet minder dan 75 binnenschippers werk krijgen. Nog steeds wordt er veel hout ingevoerd. Heden kwam de vierde groote boot met gezaagd hout binnen, zoodat in totaal 4200 standaard hout in lossing ligt. Alle vaste en tevens losse havenarbeiders zijn thans te werk gesteld. Het lijdt geen twijfel of dit beteekent voor ons zakenleven meerdere welvaart. Delfzijl kan zich dan ook gelukkig prijzen, dat het zoo’n uitgestrekt landbouwland achter zich heeft liggen. Want zonder afzetgebied kan men zich geen bloeiende zeehaven indenken. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN. I Effectenkantoor I I1 Hr. B. A. GROENEVELDI Winschoten – Torenstraat 19 – Tel. 400 I Goedkope reischeques B voor reizen in Duitschland. | HERMs. POLAK Mag. „HET OOSTEN” HOOGEVEEN. Dames- en Heerenstoffen, Beddenmagazijn. H.H. Landbouwers ! Weet u wel dat wij nog steeds Touw in ouderwetsche prima kwaliteiten leveren en dat wij met onze buitengewoon sterke en steeds zacht blijvende Haisbogen en Halsters groot succes hebben? Neemt ook u eens proef. DE BOER’S TOUW-ZADELIHAKERIJ Westerplanfage ■ LEEUWARDEN – Tel. 4279 E. WipOLDS – Emmen Fijne Dames- en Heeren-Maatkleeding. Groote voorraad stoffen. Beleefd aanbevelend, WESTERWOLDE en Omgeving!!ll D. KLEIN Ylagtwedder Meubeihuis Uw adres voor Complete Meubileering TEL. 45.

======= Uit Huis en Hof verdreven. Een greep uit het boerenleven dezer dagen. (Alle rechten voorbehouden) DOOR J. H. HOLM. LIV. „Die heb ik gekocht, Sloters”, zei Beukers. Sloters keek Beukers zwijgend aan en alvorens hij antwoordde, hernam Beukers: „Zie f© Sloters, ik dacht zoo, die wagen van mij is niets meer en bovendien ben ik ook te oud öm met paard en wagen „op stap” te gaan. Maar nu jouw Jongen bij mij In is, is dat weer anders en durf ik wel weer op een wagen aan. Daarom kocht ik ja wagen, ook omdat hij Koos rechtens toekomt, daar hij van je kinderen alleen boer is.” En dan met verheffing van stem tot Koos: „Koos, dit is Jouw wagen voortaan. Van jongsal ben je ©r toee vertrouwd en ik hoop, dat je den wagen met eere zult gebruiken, ook als ik er niet meer ben.” „Ik dank je Beukers, ook voor Koos. Ik had niet verwacht, dat je zoo zuiver voelde, wat mijn leed was. Het beste uit mijn bedrijf zag ik je temgfcoopen en het is mij een groot genoegen, al kan ik er dan niet meer over gaan, dat mijn geslacht toch de baas blijft over al deze dingen. Koos, behandel de paarden en koeien zorgvuldig en verwaarloos ook het andere niet. Het is het eenlge, dat Je als tastbare herinneringen aan onize boerderij zult overhouden.” Zwijgend stonden de drie mannen naast den wagen inde schemerduistere schuur. Harm had de werktuigen weer onderdak en sloot die deuren, waardoor het nog donkerder werd. „Kom, ga met me mee naar binnen. Er zal wel koffie klaar zijn”, stelde Sloters voor. „Een kopje, maar dan moet ik beslist naar huis, als Kees hier blijven wil”, zei Beukers. Terwijl de omgeving inde donkerte verloren ging. zat Sloters met zijn kinderen inde huiskamer, Jan van Hameren had Annie met

de auto gebracht en was mede van het gezelschap. Er zat niet veel stemming in het gesprek, dat maar slecht vlotte. Het was ook niet van het aangenaamste, waarover de kinderen met hun vader spraken. „Maar u moet toch een plan hebben, waar u straks heen wilt?”, vroeg Annie weer aan haar vader, die maar niet zeggen wilde, wat hij straks aanvangen zou, doch weigerde om bij Annie in te gaan wonen. „U kon het toch mooi en ge makkelijk genoeg bij ons hebben”, zei Jan weer en stelde Sloters alles aanlokkelijk voor; „ik weet niet, wat u cv op tegen hebt.” „Neen Jan, dat gaat beslist niet. Wat ik er op tegen heb, dat is dit: ik wi Jullie niet to den weg staan en tot een last zijn. Ik ben nog kras en flink genoeg, bovendien nog maar ruim zestig Jaar en naar menschelijke berekening kan ik dus ook nog best een twintig jaar leven. In dien tijd zouden jullie al lang berouw van jullie voorstel gekregen hebben. Bovendien, ik ben niet een van die naturen, die best bet genadebrood van hun kinderen kunnen eten,” „Goed, goed!” zei Jan, „maar zegt u ons nou eens, wat u dan wel wilt.” Sloters bleef het antwoord schuldig. „Het beste is nog, wat ik voorgesteld heb”, zei Harm. „Pa komt bij mij; inwonen. Ik heb tegenwoordig ruim mijn brood, krijg binnenkort weer een salarisverhooging, dus kan ik Pa best bij mij in hebben. Bovendien zou mij uw hulp wel van pias kunnen komen, want ik heb zóóveel werk te verrichten, dat ik gaarne een deel aan u toevertrouwde.” „Ja, ja”, knikte Sloters. Hij zei het niet, ■ maar eigenlijk leek hem dat zoo gek nog niet, Harm woonde hier nog al ver vandaan en als hij daar dus kwam, zou men hem toch , niet zoo aangapen als men hier nu deed. En ’ dat werk van Harm mocht hij ook wel. Hij zei het maar niet, doch hij werd steeds ontvankelijker voor Harm’s voorstel, ’ Op een oogenblik, dat allen zwegen en de Mok zoo geheimzinnig de stilte vulde, deden zich buiten op het grintpad voetstappen hoo- I

ren. „Er komt nog iemand”, zei Annie, die Gaster naast zich had. De hond begon te blaffen, doch op Annie’s bevel hield hij, zich stil. Harm sprong op naar de deur. Inde buitendeur stond Beukers. „Komt binnen, Beukers”, noódigde Harm. „Dat was mijn plan ook, Harm”, zei Beukers, die de gang inkwam en Harm volgde. „Goeienavond. Ik dacht het wel. Familieraad zeker”, sprak hij tot de familie, die hem allerminst verwacht had. Br werd hem een plaats aangeboden en Annie schonk voor hem koffie, want allen begrepen wel, dat Beukers iets bijzonders op het hart hebben moest, anders was hij maar niet zoo ongenoodigd gekomen. „Jullie zullen me wel niet bescheiden vinden”, zei Beukers, „dat ik zoo brutaalweg mij tusseben jullie inzet, terwijl ik, wel denken kon, dat jullie het liefst ongestoord met elkaar waren.” „Och, dat geeft niets”, zei Stoters. „Ik ben blij dat u er bij komt, want waarlijk, die kinderen leggen me het vuur aan de schenenf* „Dat kan ik best begrijpen, Sloters. De kinderen zullen wel gaarne willen weten, wat hun vader in stilte van plan is te doen. De kinderen maken zich bezorgd over je, Sloters”. „Och, dat behoeft toch waarlijk niet. Ik ben nog geen arme stumper”, zei, Sloters, die bet liefst van dat gesprek af wilde. „Dat is het juist”, zei Beukers. „Je bent altijd nog een trotsche, eigenzinnige kerel, Sloters, neem het me niet kwalijk. En als ik mij nu bij de kinderen voeg en je ook de vraag stel van: „Wat ga je straks doen?”, wat dan, Sloters?” „Flink zoo, Beukers, help u ons een handje”, riep Annie tot den ouden grijsaard, „ik heb Pa al zoovaak voorgesteld om bij ons in te komen, maar hij wil niet.” „Dat behoeft ook niet, Annie”, zei Beukers, „Is ook niets waard." „Bij mij wil hij ook niet zijn”, zei Harm, „En bij mi] kon hij het toch ook mooi hebben. Ik woon buiten de stad, bijna zoo ruim als hier. Hij kon mij helpen bij mijn werk en toch

hij wil niet, Beukers. Wat zegt u daar dan van?” „Och, dat was misschien bet gekste nog niet, maar doe er eens wat aam, als hij, niet wil. Maar er is nog iets anders”, zei Beukers, „lets anders, wat bedoelt u?”, vroeg men hem, terwijl Koos met groote oogen naar zijn schoonvader ópkeek. „Ja, hoort u eens menschen”, zei Beukers, terwijl hij opstond. „Jullie weten alten wel dat mijn vrouw en ik oud zijn. ’t Wordt tijd dat we eens rustig beginnen te leven, want langzaam aan zullen we ons wel voorbereiden moeten voor de groote reis. We zijn voornemens ineen klein huisje ons levenisrestje te slijten en nu had ik gedacht om daartoe dit voorjaar maar over te gaan en dam ga jij Sloters, bij onze kinderen in,” „Ben Je gek, Beukers, dat nooit! Dat is toch het zelfde wat mij, de kinderen voorgesteld hebben”, riep Sloters. „Dat is niet hetzelfde, Sloters. Je moet verder zien. Koos is nog jong. Al is hij een goede boer, naast zijn jeugd past hem nog wel wat ervaring van anderen. Daarvoor word ik te oud, maar jij bent daar juist geschikt voor. En het is toch niet onaangenaam voor den jongen om van zijn eigen vader te leeren?” Sloters schudde het hoofd, maar Beukers ging voort. „Ja, je kunt wel het hoofd schudden Sloters, maar je hebt een plicht te volbrengen. Die plicht is ook gelegen inden naam. Bedenk, dat deze kinderen je naam dragen, dat bij mij thuis een kleine inde wieg ligt, die je vollen naam draagt: Hendrik Sloters.” Sloters werd ontroerd, doch gaf zich nog niet gewonnen. „Ik houd geen pleidooi voor me zelf, want wat gaat het mij eigenlijk aam, zoo’n oude kerel als ik ben? Doch ik zeg Je Sloters, bega geen domme dingen en begeef je niet her en der of naar de stad. Je bent hier geboren, slijt hier ook de rest van je leven ©n sterf hier met eere. Of je nu arm bent, dat is geen schande in dezen tijd; dat heb jij je-

i zelf niet aangedaan. Erger zou zijn, als fa Je nu zelf vergreep aan je naam, of misf schim wel aan je zelf. Stoters, wil je je taak opnamen en je geslacht, je kinderen en kleinkinderen opleiden in eer en deugd voor hun strijd in het volle leven? Wil je?” – „Ik zal het doen, Beukers en ik dank je 1 voor je raad, want mijn plicht zou ik vergeten r hebben, als jij mij het niet duidelijk gemaakt had.” > „Dus u blijft bij ons, Pa?”, riepen zijn 1 kinderen tegelijk als uit één mond. „Ja, kinderen”, sprak Sloters, die ook op-J gestaan was, ik blijf bij jullie. Ik zal bij Koos 1 ingaan wonen. Wel ben ik den laatsten tijd ■ zwaar beproefd geworden en voelde ik mij ' te zeer vernederd om onder mijn dorpsgenoot ten te blijven, doch ik vergat hetgeen Beukers bij mij wakker geroepen heeft. Ik kreeg een afschuw van dit huis en deze wereld 1 door het droeve ©inde van jullie moeder en ‘ ik was er al onverschillig onder geworden, dat ik dooreen verdwaasd regeeringsbelieid ■ uit mijn huis en hof verdreven werd. Zelfzuchtig als ik was, dacht ik alleen maar aan mi] zelf en niet aan jullie, wat toch ook mijn 1 bloed is. Ik zal jullie bewaren voor de schande van een bevlekten naam. Er is niemand, ' die nog iets te vorderen heeft van Hendrik – Sloters en hij durft iedereen vrij inde oogen te kijken. Over geld zal ik niet spreken, want ! het gaat nu om hoogere waarden dan geld en goed. Harm en Koos, jullie wil ik helpen ‘ aan den ophouw van den naam Sloters inde komende geslachten. Ja Annie, daar ben jij en 1 Jan niet minder om bij mij, doch jullie hebben een ander, die daarvoor goed zal tergen." : Sloters reikte Beukers de hand en bracht hem nogmaals dank. 1 „Gelukkig!”, riep Annie, en Koos en Harm beaamden dit. t „Nu kunnen we gerust naar huis gaan, hè ‘ Annie?” zei Jan tot zijn vrouw. „Ja, laten we dat allen dom”, zei Beukers. ' „’t Is bedtijd. Kom Koos, ga mee, want Harm blijft toch hier vannacht.” EINDE.