23_ April. 1936 4e jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. 39. Tweede Blad.

Het oJffah,. De groote vijandin der kennis is niet dwaling, doch traagheid. (Zie vervolg rech\

Donkere tijden. Wijze: Oogstlied van Staring. (Sikkels klinken, sikkels blinken.) Donk’re tijden doen ons strijden Kloek en onvervaard. Nu met tal van dingen Welke ons omringen Onrecht gaat gepaard. Boerenmannen, helpt verbannen Veel onreed’lijkheid. Werpt steeds meer eendrachtig. Fier, bewust en krachtig U in onzen strijd. Boerenvrouwen, vol vertrouwen Roepen wij u aan. Nu de zorgen kwellen Tot vaak tranen wellen Weet waar gij moet staan. Boerenzonen, wilt er toonen Wie en wat ge zijt. Van uw toekomstdroomen Kan zoo weinig komen Zonder onzen strijd. Boerenwichten, helpt verlichten Wat uw lot bezwaart. Als niet allen strijden Wordt ’t een bitter lijden Eens ook aan uw haard. Op gij allen, duizendtallen Voorwaarts, onversaagd. Laat in breede kringen Onze strijd doordringen Tot eens uitkomst daagt. W. E. Lessen voor den jongen Plattelander. xr. Als je er niet mee aan ’t werk moet, ga liefst niet op de mesthoop staan. En wie £iet aan ’t luchtje gewoon is, blijft op eenisen afstand. Toch weten we, dat de mest . an hooge waarde is, een bron van vruchtbaarheid. Je ziet er soms hooge, stevige wanten uit opschieten met blinkende blomen er aan. En als je de schop er in zet, m? -le torretjes, kevertjes en vliegen door ‘kaar krioelen. Als je nu goed uit je oogen Jkt, dan merk je, hoe mooi die diertjes ïent’ gedichties van de schitterendste kleu- JVat leert die mesthoop ons? Dat er ontzaglijk veel goeds, en ontzaglijk eel schoons verborgen kan zijn in iets, dat r onaangenaam, afstootend uitziet j Het komt er maar op aan, of je oogen in B hoofd hebt, graven en nadenken wilt. A!s je schuchter de poort van de een of «dere wetenschap binnenstapt, zie je eerst «n dorre woestenij van feiten; maar als je 3ar doorgeworsteld bent, betreedt je de Ruchtbare velden van ’t denken, ’t verband bln en, ’fc verklaren. Dan pluk je schoone , oemen en sappige vruchten, die den geest ®koren en voeden. , Daar heb je b.v. de Statistiek. Deze tracht t verloop van allerlei maatschappelijke afschijnselen in cijfers vast te leggen, om «aruit gevolgtrekkingen te maken, v Dit werk wordt verricht door ’t Centraal Jtteau voor de Statistiek te ’s-Gravenhage et geeft jaarlijks een Statistisch Zakboekje t bij den uitgever M. Nijhoff, Den Haag; fL5°- Dat boekje zou ik in handen 7 uen zien van eiken denkenden boer, en eik geval van elk Bestuur van Landbouw * Maatschappij en van den Jeugdbond, bit ziet er op eerste gezicht afgrijselijk Cu°nêever 170 blz‘ vol met cijfers en gravoorstellingen. Maar bekijk nu eens 'feit rustlg een paar bladzijden, b.v. die brit6 op de bodembewerking betrekking ■•DaQen'. Dan zal j® in je eigen denken: M ,ar zie lk nou in cijfers vóór me, wat ik Of.anS vermoed heb en niet bewijzen kon ” Kt' ”dat is waarachtig net andersom, dan \fitijd geloofd heb.” Vu KJ,n altijd schrijvers en redenaars, die df : betoog met cijfers steunen. Als lezer VHeho°rder begint ’t je dan meestal een te óuizelen en je kunt niet veel an- V ,• doen’ dan onnoozel „ja” knikken en Valt denken: ..Jonge, jonge, waar hij ’t vandaan”! als J® zèlf den weg weet inde wa-Vnw,ITler der Statistiek, kun je ongeloovige Va*!8®11 met de cüfers om d’r ooren Dat’ tot ze j® gelijk moeten geven. lijfear heb je b.v. hoofdstuk 7c, Dat geeft Cfs over: 3 der gronden. \ «eteling der gronden. V jjpbrengst der voornaamste gewassen Sterkte van den veestapel. V Vjaatste statistiekje ziet er als volgt uit Vw,ers over paarden> geiten, eenden en korven laat ik maar weg):

jaar: runderen varkens schapen hoenders , 1901 1.649.456 763.601 751.906 4.561.001 1910 2.026.943 1.259.844 889.036 9,777.962 1921 2.062.771 1.519.245 668.211 9.660 799 1930 2.366.066 2.017.781 484.987 24.637 204 1933 2.877.230 2.112.546 _ 1934 2.764.829 2.069.801 _ Uit deze cijfers blijkt: 1. dat ’t aantal runderen in 30 jaar bijna verdubbeld is; 2. dat ’t aantal varkens in 30 jaar bijna 3 X zoo groot geworden is; 3. dat de vermindering van 1933 tot 1934 niet veel beteekent, nl. ruim 100.000 koeien en ± 43000 varkens; 4. dat ’t aantal schapen van 1901—1930 sterk is afgenomen; (cijfers over 1933 en 1934 ontbreken); 5. dat ’t aantal hoenders van 1901 tot 1930 bijna 5Vs X zoo groot geworden is (cijfers voor 1933 en 1934 ontbreken). Maar met deze feiten is de menschelijke geest niet tevreden; we willen verklaren; we willen de oorzaken weten. Juist daarom is de mensch een r e d e 1 ij k wezen en daardoor onderscheidt hij zich van het dier. Een ander statistiek] e uit hoofdstuk VII c kan ons daarbij helpen; het gaat over de indeeling der gronden. tuinen, war- Blijvend moezerijen Bouwland grasland en ooftteelt 1910 867.274 H.A. 1,210,431 H.A. 69,210 H.A. 1920 905,614 H.A. 1,219,084 H.A. 85,146 H.A. 1930 871,116 H.A. 1,308,854 H.A. 101,605 HA 1932 864,852 H.A. 1,325,304 H.A. 104,321 H.A. 1933 872,653 H.A, 1,325,253 H.A. 104.553 H.A. 1934 896,360 H.A. 1,313,584 H.A, 104,164 H.A. Boom-, bloem- en bollenkweekerij en 1910 7.451 H.A, 1920 8.554 H.A. 1930 13.144 H.A. 1932 14.387 H.A. 1933 14.032 H.A. 1934 12.510 H.A, Je ziet hieruit: 1. dat de oppervlakte bouwland van 1910 tot 1920 sterk toegenomen, van 1920 tot 1932 gedaald is en daarna weer een vrij sterke toename vertoont; 2. dat de oppervlakte grasland sterk gestegen is van 1910 tot 1933 en daarna een daling vertoont; 3. dat de oppervlakte tuinen enz. van 1910 tot 1933 een sterke stijging vertoont, en is gaan dalen van 1933 tot 1934; 4. dat deze laatste gevolgtrekking ook geldt voor de boomkweekerijen enz. Nou zouden jullie graag willen, dat ik dat allemaal netjes voor jullie verklaarde? Maar dat doe ik nu eens niet! Denk er zelf eens over na, spreek er over met je kameraden, debatteer er eens over ineen vergadering en schrijf dan eens een brief aan den „Schrijver van de Lessen voor den jongen Plattelander”, Bureau Landbouw en Maatschappij te Ruinerwold. Dan krijg ik ze wel doorgestuurd. De beste verklaringen van ’t geheel of een onderdeel zullen we publlceeren! Als de Redactie ’t tenminste goedvindt!*) Aan ’t werk, toekomstige Fakkeldragers! *) Natuurlijk! Red. L. en M. ? Wij moeten | propagandisten zijn • In het nummer van „L. en M.” vaneen paar weken geleden, stond een artikel met als opschrift de vraag „Kunnen wij allen propagandisten zijn?” De schrijfster van dat artikel geeft meteen een goed voorbeeld, hoe wij dit kunnen zijn. Zij beantwoordt haar vraag dan ook bevestigend. Volgens haar, kan ieder goed lid van „L. en M.” tevens een propagandist voor onze organisatie zijn. Geachte medestrijdster te Odoorn, ik onderschrijf Uw bevestigend antwoord. Wij zijn elkaar geheel vreemd, maar toch reik ik U de vriendenhand, omdat ik in U zie een medestrijdster tegen het groote onrecht, dat het platteland is aangedaan. Ik hoop van harte, dat Uw goede voorbeeld steeds meerderen in onze gelederen zal doen scharen, om mede te strijden voor de rechten van het platteland. „Samen één samen sterk,” dit is en blijve steeds onze leus. Ongeacht onze kerkelijke of politieke gezindheid, belmoren wij allen als agrariërs zij aan zij te strijden voor hetzelfde doel, verbonden door den hechten band door Jan Smid geweven. Zijn voorbeeld voor oogen houdend zeg ik: „Wij moeten propagandisten zijn!” Zouden wij onzen Smid, die gezien heeft welk een onrechtvaardige behandeling den landbouw wordt toebedeeld, en die steeds maar weer voor de belangen van den landbouw op de bres staat, in dezen strijd alléén doen staan? Zouden wij plattelanders, als belanghebbenden, ons daarvan nog afzijdig houden? Neen immers, dat nooit! Dan moesten wij allen Jan Salies en lafaards zijn. Zijn voor-

beeld dwingt ons, als weldenkende agrariërs, ertoe, zich aan zijn zijde te scharen en mede te strijden, zoovéél in ons vermogen is. Wij moeten den man, die zich voor ons opoffert steunen en helpen zooveel wij kunnen. Zijn bond moeten wij allen doen groeien en bloeien. Onze taak is het om zijn ideeën en inzichten te propageeren, en leden voor den bond en abonné’s op ons orgaan te winnen leder lid, dat de vergaderingen, de lezingen’ de sprekers en de landdagen van „L en M ” bezoekt, het programma, de brochures en onze krant geregeld leest en bestudeert, is daartoe zeer goed in staat. En zijn heel veel menschen, die van „L. en M.” nog weinig of niets afweten, en door hun onkunde er een verkeerd oordeel over vellen. Het is de taak der leden, om zulke menschen met het doel en streven van „L. en M.” goed op de hoogte te brengen, en hen van onverschilligen tot medestrijders om te vormen. Ook zijn er menschen, die zonder dat zij het zelf weten, een blinddoek dragen, en die zich daarom door anderen laten leiden. Steeds wordt dezen menschen door hun leiders een verkeerd beeld van „L. en M.” voorgehouden. Het is ook hier weer de taak van onze leden, om deze menschen hun blinddoek af te nemen en hun de feiten te toonen zooals zij in werkelijkheid zijn. Een derde categorie van menschen, waartegen wij moeten strijden, zijn degenen, die niet willen begrijpen. Tegen dezen wordt het strijden moeilijker, het komt hierbij meer op volharden aan. Maar laat U nooit ontmoedigen, de aanhouder wint, en de gestadige klop doet de hardste schil barsten Steeds moet men dezulken met nieuwen moed bewerken, steeds hameren op hetzelfde aambeeld, dan zal succes niet uitblijven. Laat u ook niet ontmoedigen door degenen, die onzen strijd onchristelijk noemen. Laten dezen hun hand eens in eigen boezem steken, en zich afvragen of zijzelven handelen Inden geest van Christus, door in dezen onrechtvaardige!! toestand te berusten. Het „help Uzelf, zoo helpt U God” is ook hierop van toepassing, laat dit ons sterken en steunen in ons streven. Wij allen als leden van „L. en M.” moeten het als onzen plicht rekenen, er voor te zorgen, dat binnen afzienbaren tijd de geheele bevolking van het platteland van Nederland zich schaart onder de vanen van „Landbouw en Maatschappij”. Met agrarischen groet: Een jeugdige agrariër uit de omgeving van Sleen. Lied voor de landjeugd. Wijze; Klachtlied vaneen Belg. Op Neerlands vrije bodem Ontvangt de boer geen loon. Geniet zelfs geen waardeering Maar oogst slechts spot en hoon. Wij jongeren zullen strijden Wij strijden immers voor ons recht. Wij vragen de belooning Van boer, van meid, van knecht. Gij wakk’re middenstanders, Sluit allen bij ons aan. Bedenkt, het gaat uitelndelijk Toch ook om uw bestaan. Wij strijden dan tezamen En werken aan het groote doel, ’t Ontrukken platteland weer Aan deez’ misère boel. Dan zal er welvaart komen Op Neerlands platteland. Dan is er geen verwijd’ring Meer tusschen stad en ’t land. Dan kan de boer Weer koopen: Producten van de stedeling. Doch thans is de belooning Den boeren te gering. Mocht eens die tijd dan komen Het is toch iéders wensch Dat ied’re plattelander Kan leven weer als mensch. En dan te zaam vereenigd In eene groote, sterke bond. Waarin dan aller arbeid Ook steeds waardeering vond. Dan zal er ook weer komen In ’t vrije Nederland Waardeering voor den arbeid Hier op het boerenland. Wij zullen allen strijden Gezaam’lijk voor hetzelfde doel. Het onttrekken van den arbeid Aan de werkverschaffings„poel”. Dan zal de werkman werken Weer in het vrij bedrijf Dat zal ons volk weer sterken En weg is veel gewrijf. Dan zijn wij allen eender Tot heil van stad en platteland Tot heil van onze natie Tot heil van Nederland. Buinerveen. HARM KORT.

Boer en nageslacht Het is weer voorjaar. Wel is er oppervlakkig nog niet veel van te zien, maarde voorbereiding is in vollen gang. De knoppen der hoornen zwellen, de wilgentakjes ontluiken voorzichtig. Hier en daar inde luwte vaneen slootkant zien wij schuchtere plantjes met nieuwe frissche kleuren te voorschijn komen, tusschen de doode, halfvergane overblijfselen van het vorige jaar. Ook het groene grastapijt inde weiden vertoont reeds jong leven. De vogels tooien zich met hun bruidscostuum. Ook bij den boer, die zoo nabij dit grootsche geheel staat, is de voorbereiding in vollen gang. Hij legt de laatste hand aan zijn bouwplan, hetgeen door de talrijke regeeringsmaatregelen geen kleinigheid is. Bovendien moet door de late afkondiging van diverse besluiten alles op het laatste nippertje geschieden. Het verband met de natuur is verbroken. Men kan in vele gevallen niet meerde juiste gewassen op de juiste perceelen verbouwen. Neen, zooveel van dit en zooveel van dat, en de rest moet zoodanig worden aangevuld, dat de strop zoo klein mogelijk wordt. Ook aan het technische gedeelte wordt reeds de volle aandacht geschonken. Machines, wagens en gereedschappen worden nagezien en klaar gezet. Oeroude tradities getrouw staat alles gereed om tezamen met de natuur mede te werken aan den opbouw van Gods schepping. Uiterlijk geeft ieder voorjaar hetzelfde. Doch in het gemoed van den boer is er iets veranderd. We gaan eenige jaren terug. Door allerlei berekenbare en onberekenbare, bestreden en onbestreden oorzaken is de boer inde malaise geraakt. Moeilijk was deze tijd voor hem. Reeds van te voren was hij er van overtuigd, dat zijn gewassen groote verliezen met zich zouden brengen. En toch ging bet niet om zijn velden, waaraan hij, zijn ouders en grootouders, steeds de grootste zorg hadden besteed, ineens braak te laten liggen! Dat zou onverantwoordelijk zijn! Er zat niets andérs op, dan zijn arbeider, met vele jaren trouwen dienst, met Mei te laten gaan. De vader van onzen boer lijdt aan een sloopende ziekte. Veel moest hij zijn zoon, nu reeds eenige jaren getrouwd, en zijn arbeider toevertrouwen. Dit kon hij doen, daar hij wist, dat alles in orde zou komen. Voor zijn arbeider was zijn ziekte een aansporing om, meer nog dan voorheen, zijn best te doen zijn zoon de geheimen van het vak bij te brengen. Zoo waren de jonge boer en arbeider met elkaar vertrouwd geraakt. Lang had de jonge boer geaarzeld om zijn vriend te ontslaan, maarde harde noodzaak kwam onverbiddelijk. Inde 'korte- periode van zijn huwelijk had hij het bedrijf van zijn vader steeds te duur gepacht door de steeds verdere daling der prijzen. Zijn ouders moesten het geld gebruiken vanwege vaders ziekte en andere moeilijkheden. Zoo stonden ze tezamen, om voor de laatste maal met z’n beiden het zaad aan den schoot der aarde toe te vertrouwen. Tranen verduisterden de oogen van den jongen boer, als hij er aan dacht, dat zijn bejaards vriend en leermeester, die nog geen anderen werkgever had gekend, met de mannen van de straat naar de werkverschaffing moest. Maar het kon niet anders. Zijn vriend had het naderend onheil reeds zien aankomen, het was niet meer zooals vroeger. De anders altijd keurig onderhouden hoeve werd verwaarloosd, de verf verbleekte, de stallen en de zolders waren stuk. Hij had er in berust, hij was nog flink en zou zich wel redden. Erg zag hij er tegen op, kennis te moeten maken met de mentaliteit der menschen inde werkverschaffing. Een troost voor hem was, dat reeds vele collega’s hem waren voorgegaan. De nog rêsteerende weken, besteedde hij zorgvuldiger dan ooit, daar zijn patroon het straks met ongeschoolde, onvolwassen werkkrachten zou moeten probeeren. Droevige gedachten kwamen bij hem op als hij daaraan dacht. Tallooze kleinigheden, die hij altijd voor zijn rekening nam, zonder dat zijn patroon het hem opdroeg, zouden ongedaan blijven. Zijn werk zou blijven liggen.... Zoo is de toestand op het platteland gegroeid, misgroeid. De best geschoolde landarbeiders, die van oudsher, van vader op zoon het land bewerkten steeds bij dezelfde families, zijn inde werkverschaffing terecht gekomén. De „opleiding” daar heeft niet gefaald, De boer is inde oogen van vele werkloozen de kapitalistische boeman, die geen hooge loonen wil geven, die den arbeider kou- willen vertrappen. De boer moet zich echter redden met jongens, die noodgedwongen, als ze hun Vak half verstaan, weer door jongeren (worden vervangen. De jönge boer stelt zich de vraag: heeft mijn bedrijf nog toekomst hier in dit land? Zal ik zaaien of zou het beter zijn, dat ik niet zaai? Ziedaar de afbraak van het platteland. Wie moet dan, als het zoo doorgaat, over eenige jaren onze velden bewerken? Waar ziet ge de zuiver recht geploegde voren, waar ziet ge de met wiskundige nauwkeurigheid bestuurde zaaimacfaine, die het koren op kaarsrechte lijnen heeft gestrooid? Waar vindt ge de

Boerenjeugd, zorgt, da gij deze vijandin ver slaat, door inde jeugdclubs ijverig te toonen dat ge kennis wilt vergaren.

met kunstenaarshand afgestoken slootwallen? Niet bij den boer vindt ge deze, maar inde werkverschaffing. Toegegeven, dat vele van bovenstaande feiten geèn reehtstreekschen invloed op de financieele resultaten van het boerenbedrijf uitoefenen, rhaar het vakmansoog eischt ook iets. Het mooie, het verzorgde is mèt onze arbeiders verdwenen. Men ziet niet meer zoovéél boeren als vroeger ’s avonds langs hun bezittingen wandelen. De idealen vervagen. Op 5- a 6-jarigen leeftijd hoort men reeds van den dreumes, dat hij zijn vader spoedig zal helpen. Zijn ideaal is: eens het groote en sterke paard te mogen mennen. Op rijperen leeftijd neemt dit steeds vastere vormen aan, maar zeer velen worden voor hun huwelijk reeds door malerieele zorgen aangegrepen, terwijl vele dér overigen na een huwelijk inde kokende golven der malaise-zee verdrinken. Wij, boeren, strijden in Landbouw en Maatschappij voor ons dagelijksch brood. Geld speelt daarbij een onontbeerlijke rol. Deze strijd om ons bestaan gaat niet inde eerste plaats voor ons zelf. Voor onze kinderen trachten wij zoo mogelijk een beter bestaan te verzekeren dan ons is beschoren. Op onze kinderen, op ons nageslacht is ons heele levèn gebaseerd. Juist doordat onze plaats in deze samenleving wordt miskend, wint onder de jonge boeren en boerinnen de gedachte, die L. en M. propageert, meer en meer veld. Juist bij ons, jongeren, omdat wij gevoeld hebben, dat ons jong leven vol mooie idealen op een punt gekomen is, waar deze idealen plots veranderden ineen materieelen strijd zonder eenig uitzicht. Wij dreigden onder te gaan. Laten we echter nog moed en vertrouwen in onszelf behouden. Wij kunnen ons handhaven, zoo wij willen. Wij zijn immers sterk en kennen onze jonge kracht. Wij hebben onzen God, onzen leidsman en ons zelf, onzen moed en onzen wil. Daarom gaan wij, jongeren, met vertrouwen dit voorjaar met onze idealen weer de velden in. Dan zien wij weer de wondere schoonheid van de lente. Dan voelen we haar weer als stimulans. Met lust spannen wij dan onze paarden in, niet om ze in doffe berusting in bedwang te houden, maar om hen de zuivere voorjaarlucht me! volle teugen 'te laten opsnuiven, hen te laten uitspringen en slechts te behoeden voor gevaarlijke uitspattingen voor henzelf. Laat er iets veranderen in het gemoed der boerenjeugd. De boeren zijn en blijven de voorzieners inde eerste levensbehoeften van ons land. Zij zijn een schakel inde keten der geslachten, zij zijnde erfgenamen en voorouders tevens. Zij zijnde erfgenamen van een reeks karakter-eigenschappén, die zij ongeschonden dienen over te dragen, vermeerderd met het beste van henzelf. En de jongeiren? Zij zijnde jeugd, Zij oordeelen streng en eerlijk. Zij veroordeelen onverbiddelijk. Zij hebben het recht te spreken. Een leven ligt voor hen. EEN LID VAN DE JEUGDCLUB DE WIJK. Uit onze jeugdclubs! NIEUWLEUSEN, 18 Maart. Hedenavond hield onze jeugdclub haar ledenvergadering welke druk bezocht was. De notulen der vorige vergadering werden onveranderd goedgekeurd. Vervolgens hield de heer J. Prins een inleiding met als onderwerp: „De ontwikkeling van den boerenstand” en Mej. C. Prins over „Onze jeugdbond”. Bedde inleidingen vielen, gezien het daverend applaus, bij de aanwezigen zeer inden smaak. De contributie werd over het eerste halfjaar geind. Het ledental is stijgende, DALERVEEN, 18 Maart. Hedenavond vergaderde onze jeugdclub voor het eerst. De heer T. J. Wegge mans uit Dalen hield een keurige inleiding, waarin hij zeer duidelijk het doel en streven van den jeugdbond uiteenzette. Vervolgens werden tot bestuursleden verkozen: J. Oost, voorz.; Joh. Lufting, secr.; Mej. G. Meppelink, pennesse en Mej. Grr. Unekén. Tot adviseur werd de heer J. Klinkhamer en tot propagandist de heer J. Rabbers Jr. benoemd. De volgende vergadering werd bepaald op Donderdag 2 April, waar door den heer J. Rubbers en Mej. Gr. Uneken een inleiding zal worden gehouden- Tijdens de vergadering gaven zich 9 nieuwe leden opv zoodat onze club thans 54 leden telt. NIEUW-AMSTERDAM, 20 Maart. Op de hedenavond gehouden vergadering van onze jeugdclub, hield de héér D. Bartels een góed verzorgde inleiding over; „Wat moet de plattelands-jeugd?” De heer Kiewiet Sr. beantwoordde enkele vragen tot aller tevredenheid. Op bestuursvoorstel wérd besloten om te trachten inleiders met enkele zusterveréen. te ruilen. Na de pauze werden ter afwisseling enkele voordrachten ten beste gegeven. 17 nieuwe leden werden geboekt. DE BROEKSTREEK, 24 Maart vergaderde onze jeugdclub te Mantirige. De notulen der vorige vergadering werden onveranderd vast-