30 April 1936. 4e jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. 40. Blad.

Wordt er met twee maten gemeten ? Voor ons Egt „De Meerbode”, een plaat- blad uit de omgeving van de Haarlém®efmeer. Daarin komt voor eén verslag van ®ón vergadering der hoofdingelanden van den Haarlemmermeerpolder, waarover we het hier ""dien hebben. In geméld verslag vindên wij Mgedrukt ©én brief van Ged. Staten van Noorci-Holland, namens den minister van Waterstaat d.d. 12 Febr. j.I. aan hét polderbeftour verzonden inzake salarissen van. ambtenaren en ander polderpersoneel. 1 1 'We lezen daarin de volgende paSsage: „Wij hebben de eer U mede te deelen dat de minister van Waterstaat óns er van heeft verwittigd, dat de salarisregeling voor het personeel van uw polder, aan zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken en hem tot de volgende beschouwingen aanleiding gegeven heeft. De loonen van de dagbrugpont- en sluiswachters, en de verdere vaste arbeiders behooren niet onderworpen te worden aan de kortingen, welke hoofdingelanden in hun vergadering van 20 Dec. 1933 en 3 Juli 1935 besloten hebben daarop toe te passen, terwijl de loonen van vorengenoemde categorieën, ter gedeeltelijke compensatie, met 7Va pet. dienen te worden verhoogd.” Het is deze passage, die ons dein den otèi gestelde vraag dieed neerschrijven. Immers, door wie moeten de gelden worden Opgebracht om bovenbedoelde ambtenaren te betalen ? Zooals wij het kunnen bekijken: door de boeren in dien polder. Twee ministers moeten zich met deze zoo zeer belangrijk© zaak bemoeien, om hier den blijkbaar Verongelijkten ambtenaar recht te doen. Wij lézen alleen niet, dat bedde ministers zich tót hun ambtgenoot van Landbouw en Visscherij hebben gewend om hem er op attent te malen dat, waar de boeren deze gelden zullen moeten betalen, de prijzen der bodem producten zoodanig moeten stijgen, dat de betaling dér vereischte salarissen ook mogelijk is! Vreemd doet het daarom aan, dat vrijwel gelijktijdig de prijzen v.an verschilelnde bodemprodneten zijn verlaagd! Waren die te hoog? Was deze verlaging gemotiveerd ten opzichte van de ambtenaren van dezen polder? Of zouden de ministers nog niet weten dat de prijzen dér landbouwproducten staan óp 70 pet. van het vooroorlogsche peil? Of *Oll men in Den Haag werkelijk van oordeel rijn dat 70 tegenwoorrdig meer is dan 170? Voor den oorlog waren de salarissen van den dagbrug- en pontwachter 10 tot 11 gulden per week; sluiswachters 12 gulden per week; vaste werklieden 10 a 11 gulden per Week, Al deze salarissen plus vrij wonen. De niet goedgekeurde salarissen zijn nu: f 964.32 Per jaar plus vrij wonen voor dagbrug- en pontwachters. Dit moet worden f 1027.90 per jaar plus vrij wonen. De vaste arbeiders mogen niet f 1009.34 p. j. pkis vrij wonen verdiénen, maar moeten f 1076.90 plus id. per laar ontvangen. De Haarlemmermeerpolder betaalt ongeveer 200 pet, meer dan in 1913 en 1914 en nog Is deze belooning blijkbaar onvoldoende. Zooals boven reeds werd op.gemerkt, moeten deze loonen betaald worden door de boeren uit de opbrengst der bodernproducten, Waarvan de prijzen veel lager zijn dan in 1914. De minister van Landbouw en Visscherij verlaagt de richtprijzen en zegt inde Tweede Kamer, dat er „geen ongelukken” zullen geheimen, Andere ministers werken mee aan verhoogdng van de loonen en salarissen van hoven aangehaalde ambtenaren, terwijl deze Uit de bodemproducten prijzen betaald moeten Worden. Daar zitten tegenstellingen en wederom vragen wij: wordt er in ons land met twee maten gemeten? Wij gunnen ieder een behoorlijk loon voor verrichten arbeid, maar als men de prijzen FEUILLETON. Het doel voorbijgestreefd. Roman uit het boerenleven door J. H. Holm. (Alle rechten voorbehouden.) Eerste deel. Tusschen de roden wanden. 2. Het veld rondom hem lag in nevelen verscholen, de duisternis liet niet toe, dat men w«t niet inde onmiddelHjke nabijheid lag, bon onderscheiden. In het Oosten, echter was de kim bewolkt, kleine purperen strepen en oranje balkjes drongen door den nevel heen én langzaam maar statig steeg een vuurrood© schijf boven den horizon. Marten zag het schouwspel van de opkomende maan even aan, doch liep dan haastig voort, het Westen in. De maan, die haar gloed zag verbleeken tot oranje en bleekgeel, verlichtte nu het heideveld met wazig schijnsel. Marten dacht na over dis laatste jaren, dat hij Trijntje gevrijd had.. Sinds de eerste maal op een avond, dat hij met haar inden boomgaard van Evener zoo vertrouwelijk en begrijpend had gesproken, wist hij, dat hij . haar en geen andier moest hebben. Omgebeerd voelde Trijntje zich tot hem aangetrokkén, want met niemand hield ze zulke vértrouwelijike gesprekken als met hem, tenstette kende hij al haar geheimen. Drie jaren te as het iu al geleden, dat hij haar gevraagd' ■ had, zijn vrouw te worden, doch ze had bézegd dat ze zich nog te jong gevoelde dat ze beter deden nog eenige jaartjes te wachten, om te zien dat ze van hun loon eéii bescheiden kapitaaltje konden overbou| hén, waarvan ze dan een eigen huishouding panden beginnen. Wat waren ze geplaagd hte.t bun verkeering ondier één- en hetzelfde Jteb. „Dat kan nooit goed gaan”, hadden de hépschen gezegd, maar zij hadden er voor bezorgd dat ze in alle eer en deugd konden lr ouwen. Marlen had liet altijd best kunnen vinden teét boer Evener en zijn goedige vrouw was tweede moeder voor Trijntje, wier ou"rs niet meer leefden. Evener had geen.

der bodeinproductón ónmogelijk laag houdt en mén eischt daarnaast dat de hoeren loonéii betalen zooals bóven vermeld, dan kan een kind begrijpen dat rooiets op den duur niet kan blijven bestaan, * * ♦ De brief van Ged. Staten vermeldt vérder: „De bezoldigingen van de opzichters, dén bode-schrijvér-concierge en de overige ambtenaren, behalve van den eersten en den tweeden en den dórden ambténaar ter Secretarie, zijn van dien aard, dat deze de vastgestélde kortingen naast volledig pensioen, premiéverhaal wél kunnen verdfagén,” De niét goedgekeurde salarissen van den eérsten, tweeden en derden ambtenaar zijn resp. 2500, 1300 en 364 gulden per jaar. In 1914 waren déze salarissên 1240 gulden vóór den eersten ambtenaar én 600 gulden voor den bode. Eén tweede en dórde ambtenaar komen in 1914 nog niet op den staat voor. Wij zullen hier maar niets meer over zeggen. Ook hier komèn de groote verschillen weer duidelijk naar voren. Verder lezen we in gemeld schrijven nog: „Die kortingen, welke, blijkens hét bovenstaande naar de meening van dén minister ten onrechte zijn töégepast, zullen vóórts met terugwèrkende kracht ongedaan moeten worden gemaakt.” Hier zien we dus een herstel van geleden onrecht vanaf den tijd dat het onrecht begon. Dat belooft wat vóór den Nederlandschen boerenstand. Of zonden wij niet béhooren tot dat gedeelte van het Néderlandsche vólk, dat recht gedaan wordt, waar onrecht door de dwingende hand des ministers wordt hersteld? Of is het langzamerhand zoo geworden dat men recht en onrecht niet méér kan onderscheiden. De indexcijfers gevén ons aanleiding tot bovenstaande gedachten. ♦ ♦ ♦ Dijkgraaf en heemraden schrijven naar aanleiding van den brief van Ged. Staten aan de hoofdingelanden: „Bijgaand hebben wijde eer u in afschrift ter kennisname te doen toèkomen eén schrijven van Ged. Staten van Noord-Holland, d.d. 12 Febr. inzake de regeling van salarissen en loonen van de ambtenaren van dén Haarlemmermeerpolder. Dit schrijven is een bevestiging van het ons officieus reeds medegedeelde, dat de minister zou ingrijpen en den polderde richtlijnen aangeven, hoe en waarop salarissen en loonen hij dén Haarlemmermeerpolder dienden te worden vastgesteld, enz. enz. De restitutie die aan het personeel over de jaren 1933—’34 en ’35 zal moeten plaats hebben, beloopt in totaal f9722.50. De nieuwe salarisregeling zal over 1938 van de polderkas pl.m. f 6000 meer vragen dan waarop bij de begroeting is gerekend.” Eender hoofdingelenden heeft bij de behandeling van dit, voor de boeren zoo belangrijke punt er op gewezen, dat er hier w e er met twee maten wordt gemeten, De beschutting van den ambtenaar en het verdere personeel geschiedt geheel ten laste van de onbeschutte groept, de boeren. * ♦ ♦ Naar aanleiding van het bovenstaande nog de volgende opmerkingen. Eindeloos wordt er gepraat over verlaging der vaste lasten en gelijktijdig krijgt men hier eendoor de overheid op,gelegde verliooging. De minister van Landbouw zegt ten opzichte van de verlaging der richtprijzen dat er geen ongelukken zullen gebeuren, terwijl twee van zijn ambtgenooten de hoeren dwingen tot zwaardere lasten. Prof. Huizinga schrijft: we leven ineen bezeten wereld. Als we het bovenstaande goed begrijpen, voelen we dat de prof. waarheid heeft geschreven. Hier hebben we voor den zooveelsten keer ——■»——————— dochters, enkel twee jongens, zoodiat vrouw Evener geheel in hagr werk op Trijntje was aangewezen en ze vond Trijntje zoo flink, flat ze er geen kwaad over hooren mocht. Het was vooral op een voorstel van vrouw Evener, dat de beide jongelieden hun levensloop heel anders zouden leven dan ze zich voorgesteld hadden. Marten had gedacht een huisje in het dorp te huren en dan te trachten als daglooner aan den kost te komen. Ze zouden spaarzaam zijn en na verloop van jaren zouden ze misschien wel een lapje grond met eigen huisje kunnen koopen en ook in het klein beginnen, te boeren, zooals er al zooveel voor hen gedaan hadden. Maar verleden herfst had vrouw Evener, toen ze allen op een avond om de koffietafel zaten, Marten eensklaps gevraagd: „Als je met Mei gaat trouwen, hoe denk je je dan te redden, Marten?” „Arbeiden”, had Marten laconiek geantwoord. „Zeker arbeiden, maar hoe? Je kunt dan geen inwonenden knecht blijven en Trijntje alleen inde kou laten zitten.” Marten en Trijn hadden elkaar eens aangekeken en stil geglimlacht. „Neen, dat geloof ik ook wel”, bad Marten zich gehaast te zeggen, „maar als daglooner zal het wel los loopen en Trijntje zal ook den eersten tijd wel werk kunnen, vinden. Ons plan is een huisje te huren in het dorp.” „Ik weet wat beters”, had vrouw Evener daarop gezegd, „jullie moeten een eigen plaatsje hebben.” „Ja, was dat maar waar!”, had Marten geantwoord met een zucht. „Maar daar zijn wij nog lang niet aan toe.” „Maar jullie hebben zeker toch wel wat gespaard ?”, vroeg de vrouw weer. Marten had dat een rare vraag gevonden. De boerin wist toch even goed als zij, wat zij gespaard hadden, want beiden hadden ze het Evener in bewaring gegeven. Omdat Marten de boerin zoo raar had aangekeken, was deze beginnen te lachen en de boer had zijn krant neergelegd en bemoeide zich nu ook met het geval. „Zal ik jullie eens wat zeggen, jongelui?”, had hij op vroolijken toon gesproken. „Jullie moet straks maar vast beginnen te boeren. De vrouw en ik ebben er eens over nagedacht, en alles zoo ten ruwste berekend en wij zeiden tot elkaar; het kan. Mét je beiden

weer een bewijs, dat niet het recht, miaar wel de macht regeert. Aan den boerenstand wordt het recht onthouden, omdat hij ter verkrijging van dit recht geen macht wenscht te ontwikkelen. Wij vïagén ons af, hoe hét toch mogélijk is dat de boer op dit terréih ZOo lakscli is. Als er één is die wéét dat er zonder arbeid geen vrucht kan komen, dan is hèt tóch zéker wel de boer. Landbouw en Maatschappij roept alle boeren op óm die macht te ontwikkelen. Welke noodzakelijk is om ons recht te doen wedérvarèn. Ruim 25.000 boeren hebben gehoor gegeven aan den oproep, voorwaar een mooi getal in zoo’n korte spanne tijds, maar veel en véél te klein om te bereiken datgene waarop de boer als mènsch en als Nederlander recht heeft. Wij moeten allen als éèn man, schouder aan schouder, achter den heer Smid en onder het embleem van Landbouw en Maatschappij strijden tegen het gróote onrecht dat men ons alle dagen weer dandoet. Donkere wolken pakken zich samen. De massa roept óm verlaging van de kosten voor levensonderhoud, maar zonder zélf haar aandeel in die noodzakelijke verlaging te willen bijdragen. De „landbouwsteun” wég, dan zal het gaan, meent fnen en onze regeering geeft, zjj het misschien schoorvoetend, tóe. De toch reeds lage richtprijzen zijn 'opnieuw verlaagd. De regeering belooft verlaging der vaste lasten! Wat komt daarvan terecht? Het bewijs levert de Haarlemmermeerpolder opnieuw. Alles wijst er op dat men nog niet van plan is den boeren recht te doen. Daarom, boeren van Nederland, sluit de gelederen en trek als één man op, dan zal u éénmaal recht worden gedaan. H. Brieven uit Frankrijk. X. De Kamerverkiezingen. Eender candidatén trekt per fiets den boer op. Jongstleden Zondag hebben hier de Kamerverkiezingen plaats gehad en Zondag aanstaande zullen de herstemmingen worden gehouden in die districten waar dat noodig is. Volgens de Fransche kieswet moet n.1., wanneer een candidaat bij de eerste stemming de absolute meerderheid der stemmen niet op zich vereenigt, herstemming plaats hébben. Met de Kieswet is alles bij ’t oude gebleven; van een kieswethervorming is in ’t geheel niets gekomen; de heeren Kamerleden voelden zich waarschijnlijk zekerder van hun zaak bij de tegenwoordige kieswet dan bij een nieuwe, die hun misschien onaangename verrassingen had bereid. De verkiezingsstrijd is op ’t oogenbük dus in vollen gang, d.w.z. inde steden en tusschen de candidatén onderling, die uit de ernstige politieke en economische toestanden in binnen- en buitenland zooveel mogelijk munt trachten te slaan. Op ’t platteland bemoeit men zich echter over ’t algemeen weinig met politiek en mén maakt zich dan ook niet erg warm over de verkiezingen, ofschoon elke partij wel een afzonderlijk landbouwprogramma heeft. Alle partijen beloven den boeren gouden bergen, wanneer zij aan ’t roer komen, van de Communistische Partij af tot de fascistisch getinte Croix de Feu (Vuurkruisen) toe. Deze laatste was oorspronkelijk alleen een oud-strijdersorganisatie, maar is uitgegroeid tot een politieke beweging- Inmiddels zijn de prijzen der landbouwproducten den laatsten tijd aanmerkelijk gestegen, zoodat de toestand in het landbouwbedrijf heel wat is verbeterd. Tarwe is van 70 tot 100 fr. per 100 k.g. gestegen, de voedergranen idem, en de tegenwoordige boter- en melkprijbezitten jullie nu over de driehonderd gulden en als het Mei wordt, loopt het tegen de vier. Trijntje kan zelf over haar geld beschikken en Marten ook wel, maar Marten’s ouders leven nog. Als die er niets op tegen hebben en dat zal wel niet het geval zijn kan Marten zijn loon behouden en wellicht draagt de oude Darrink nog wel een steentje bij om de zaak voor elkaar te krijgen. Dan had ik het oog op een mooi plaatsje land voor jullie, waar toekomst inzit.” Marten had hem met open mond aangeboord, doch Trijntje was ook een en al aandacht geweest en uit hun monden klonk tegelijker tijd: „Waar?” „In het Jodenveld”, zei Evener. „In het Jodenveld!”, hadden ze beide met verwondering uitgeroepen en Trijntje voelde een koude rilling over haar rug gaan bij de gedachte aan dat eenzame veld met zijn akelige historie, leder kende toch de historie van het Jodenveld en daar zouden ze wonen?! „Ja”, zei Evener, „ik begrijp wel dat je dat afschrikt, maar jullie zijn toch niet bij.geloovig? Jij hebt al zooveel geleerd en gelezen, Marten, dat je al een heel knappe boj onder de boeren bent en zult je van die oude fabels toch wel niets aantrekken. Ik ben reeds voor jullie aan het onderhandelen, maar ik geef het over als jullie er niets voor gevoelen.” „Nou, dat heb ik nog niet gezegd”, zei Marten. „Ik zou dan wel eens weten willen op wat land u doelt, want ik ken er geer» ander land dan dat van Hannes de Strooper.” ■ „Precies”, zei Evener, „dal land bedoel ik ook.” „Die heeft er zoo’n vijf bunder veld, is ’t niet. Maar het ziet er uit als een wildernis.” „Juist, zoo is het. Maar wat zou dat voor jullie? Die grond is niet zoo slecht, als hij maar een goede behandeling krijgt.” „Maar er ontbreekt een woning, tenminste dat krot waar Hannes in verblijft, kan men toch geen woning noemen?” „Ook dat zou te verhelpen zijn met wat goeden wil en een beetje moeite, Marten. Tenslotte komt het op de koopsom aan en dan weet ik nergens een plak voor jullie, waar jullie zoo goedkoop aan den slag kunt komen. Voor vijfhonderd gulden contant heb ik het aan de hand.” „Maar waar zullen wij vijfhonderd gulden

zen (71/2 cent per liter in ’t groot) zijn hooger dan die, welke inde eerste wintermaanden wérden gemaakt. Over de oorzaak van die prijsstijging wordt heel verschillend geoordeeld, sommigen noemen als reden de maatregelen dêr regéering, die tegen de verkiezingen bij de boèrén inde gunst tracht te komen, zoadat men wel van „verkiezingsverhoóging” spréékt; wéér anderen nóemèn de kritieke internationale verwikkelingen als oorzaak. Bovendien heeft, vooral inde oostelijke departementen, de belangstelling voor de internationale verwikkelingen de overhand gekregen, zelfs bij de boeren. De Rijnlandbezetting heeft vóórai daar hét oude wantrouwen en den haat tegen Duitschland, welke nooit gehéél verdwenen Waren, weer te. dóen Oplaaien, wat in die strèkén géén wonder is, daar vélen de verschrikkingen Van den oorlog aan dén lijve hébben ondervonden en er dagelijks nog aan wórden herinnerd door de uitgestrekte kerkhoven, ware dóodenstèden, én den door granaten ompioegden grond, waar zelfs ha twintig jaren nög geen gras weer wil groeien. De bevolking daar verlangt dan ook allereerst van haar afgevaardigden, dat zij voorstanders zijn vaneen sterk leger. Zoo zal b.v. een kiesdistrict ineen dier departementen een Kamerlid, dat anders zeer gezien was, laten vallen, alléén door het feit, dat hij indertijd tegen de legercrediéten en verlenging van den diensttijd hééft gestemd. De voornaamste oorzaak van de geringe kansen der agrarische candidatén, zelfs in die districten, die een uitsluitend landbouwende bevolking hebben, is m.i. het feit, dat het uiterst moeilijk is een zittend Kamerlid, tot welke partij hij dan ook moge behoóren, te wippen, wanneer hij, naar de meening der kiezers, hun belangen goed behartigt. Door de verdéeling Van hét land in kiesdistricten, die elk een, Kamerafgevaardigde kiezen (er zijn er 618) komen de afgevaardigden veel meer persoonlijk met hun kiezers in aanraking dan b.v. in Nederland. Zoo’n Kamerlid is een gewichtig persoon in het district, hij is vaak burgemeester vaneen der gróótste plaatsen (in Frankrijk wordt de burgemeester door den gemeenteraad uit zijn midden gekozen) of lid van den arrondissements- of departementsraad en bij elke belangrijke gebeurtenis, die er in zijn district plaats vindt, is hij aanwezig en voert het woord. De laatste weken zijnde zittende Kamerleden en de andere candidatén allen 'op verkiezingspad. Alle gemeenten in hun district, en dat zijn er op ’t platteland heel wat, want elk gehucht is hier een gemeente (gemeenten van één- tot tweehonderd inwoners zijn geen uitzondering) worden met een bezoek vereerd. Inde vergaderzaal van het gemeentehuis of ineen café beleggen de candidaten vergaderingen, waar iedereen vragen kan stellen en waar hij zijn politieke denkbeelden uiteenzet en, zoo noodig, wanneer de vergadering tenminste ineen café plaats heeft, een rondje gééft, wat misschien evenveel effect zal hebben als mooie woorden. Ineen der departementen van Bretagne (W.-Frankrijk) is zelfs een Kamerlid, dat niet eens vergaderingen belegt, maar per fiets den boer optrekt, om zijn kiezers op te wekken voor hem te stemmen en het resultaat is gunstig, want dit Kamerlid een gewone boer van afkomst is bij zijn kiezers, die hij bijna allen persoonlijk kent, zeer gezien. Hij maakte reeds twee zittingsperiodes mee en ook dezen keer schijnen zijn tegenstanders geen schijn van kans te hebben. INGEZONDEN MEDEDEELING. Wij brengen steeds het Nieuwste op ’t gebied van Dames- en Heeren Modes H. WELP Marktstraat 19 en 69 MUSStLKANAAL. weghalen?”, vroeg Marten. „Als dat alles voor elkaar kan komen, zouden jullie er dan heen willen?”, had boer Evener gevraagd, alvorens hij zijn plan verder uiteenzette. Zijn vrouw had Trijntje stijf toegeknikt om vooral niet te weigeren en toen beiden dan hadden toegezegd er wel heen te willeb, als het financieel maar voor elkaar kon komen, had boer Evener gezegd: „Ziezoo, dat had ik ook van jullie verwacht. Reken maar op mij dat alles wel in orde komt. Wij zullen mét elkaar dat zaakje wel eens goed aan pakken.” Boer Evener had woord gehouden. Hij had het verwaarloosde plaatsje inde eenzaamheid van het groote heideveld voor hen gekocht, laten beschrijven op den naarn van Marten, zonder dat Marten er een cent toe te betalen had. Evener nam de hypotheek van de koopsom over het land en Marten kon hun spaarduiten in het bedrijfje steken. Gedurende den herfst mocht Marten met de paarden van zijn hoer het land bewerken, zaaide er rogge van zaad, dat op Evener’* akkers gegroeid was, pootte er aardappels uit de kuilen van zijn boer. Evener hielp hem met de bemesting, want dat was de grootste moeilijkheid en raadde Marten aan schapen te koopen, opdat hij voor de komende jaren zijn eigen scba.penmest zou hebben. Eer dat hij en Trijntje er op bedacht waren, was het Mei geworden en moesten ze hun nieuw kwartier betrekken. Inde winterdagen bad Marten het oude krot wat opgeflikt, doch Evener had hem geraden er niet te veel onkosten voor te maken, voorlooplg konden' zij zich er wel in redden In gepeins over de wederwaardigheden der laatste jaren, was Marten voortgeloopen in het eenzame veld. Hij was het karrespoor gevolgd tot daar waar de weg omhoog hijl een oud kreupelboschje. De maan stond toen al. tamelijik hoog aan den hemel en de nevels, die steeds meer ópgetrokken waren, lieten nu toe dat men het veld vrij kon overzien. Marten bleef staan en verwisselde zijn bundel van schouder, stapte toen driest de Heide in, die kraakte onder zijn voeten, ging langs het hoschje waar konijntjes in haastige vlucht een goed heenkomen zochten onder het struikgewas. Reeds ontdekte hij vaag de omtrekken van zijn nederige stuip en zag hij spaarzaam Licht door de twee kléine ven-

Je kijkt er je de oogen uit het hoofd Een aandeelhouder uit Nijeveen bracht een bezoek aan het Agrarische Persbedrijf, Op aanraden vaneen zijner plaatsgenooten, die hem had gevraagd, of hij er al eens eén kijkje had genomen en op een ontkennend antwoord het bescheid had gegeven: „Dan wordt het hoog tijd, dat je het eens doet, want je ziet er je de oogen uit het hoofd!” „Eens nagaan, of mijn vriend de plaatsgenoot waarheid hééft gesproken,” zei onze bezoeker. Wé leidden hem rond. Vijf persen liepen Ze leverden hèt fraaiste boekwerk en schitterend driekléurenwerk. Vele duizenden vellen per uur. We namen den bezoeker mée naar de boekbinderij. Groote stapels melkzakjes, melkbónnen, labels en boterwikkels stonden daar voor de verzending gereed. Inen verkoopbccken werden ingebonden.... Een tweede bezoeker was juist gearriveerd, uiteen heel ander deel der provincie. „Of maken jullie ook zulke boeken,” informeerde deze. „Vreemd. Vaneen concurrent hoorde ik dezer dagen, dat de Agrarische Pers daarvoor niet ingericht was.” „Het tegendeel aanschouwt U thans met eigen oogen,” merkten we op. „Mede daardoor kwam ik naar hier,” vervolgde de nieuw aangekomene. „Zelf wilde ik me overtuigen, bij de „bron”, want de ervaring heeft me al geleerd, dat we heel veel, zoo niet alles met een korreltje zout moeten gebruiken van wat anderen van het bedrijf van de Agrarische Pers vertellen. Wij wandelen het ruime gebouw verder door. „Waar komt nu die groote pers te staan, waarop straks ons eigen blad gedrukt zal worden?”, werd er gevraagd. „Dan moeten we daar, vooraan rechts, zijn.... Hier, in deze ruime zaal. Enkele veranderingen zullen nog moeten worden aangebracht, maar die kunnen ineen paar weken hun beslag krijgen. Binnenkort reist de technische directeur naar Augsburg, om daar het proefdraaien van de rotatiepers bij te wonen. Direct daarop wordt de machine gedemonteerd en naar hier vervoerd. De groote sleeperswagens, die de duizenden onderdeelen van den trein zullen aanvoeren, hebben voldoende ruimte, om hier den breeden gang van het gebouw zoo binnen te rijden. Dat spaart veel tijd en arbeid uit. Mede daardoor ook de vlugge technische opbouw van het bedrijf. Wat vijf maanden geleden nog niets er op leek, is nu een modern ingericht drukkersbedrijf, dat reeds vele honderdtallen orders afleverde, tot groote tevredenheid van de afnemers. We ontvingen onlangs een zeer treffend schrijven in dit opzicht. „U draagt nu wel een heel groote order aan de Agrarische Pers op,” had men den betrokken klant gezegd, „maar daar kunt U nog wel eens plezier van beleven. Dat spelen ze daar nooit klaar.” Op het gelaat van de bezoekers van het bedrijf, die we nog steeds bezig waren rond te leiden, lag de vraag te lezen: „En hoe is het gegaan?” „Hoe het gegaan is? De klant heeft thans ongevraagd zijn groote waardeering uitgesproken over de prima uitvoering van het werk. Over alle onderdeelen was hij zeer tevreden. Zoo iets steken we natuurlijk niet onder stoelen en banken. Het is de beste propaganda voor de nieuwe onderneming.” Voortdurend staat de Agrarische Pers in het middelpunt der belangstelling. Lezer en Lezeres, laten we samen zorgen, dat het zoo blijft. Hebt gij zoo ge er toe in staat bent reeds besloten, Uw deelname in het aandeelenkapitaal te vergrooten? sters inden voorgevel, welke alleen uitsteen' was ópgetrokken. Dus Trijntje was nog niet naar bed. Zou ze bang zijn? Hij begon een wijsje te fluiten. Het gefluit klonk vreemd door deze verlaten wereld. Nog een paar honderd' schreden en hij zou aan de deur van zijn woning zijn. Daar stond hij voor den aarden wal, waarachter het slootje dat hij dezen winter gegraven had als (ie grens van zijn bezit. In zijn haast zou hij het bijna niet gezien hebben en er best over kunnen tuimelen. Met een grooten stap stond hij op zijn gerechtigheid. Hij hoorde de deur openknarsen in zijn woning. In het schemerige licht van de deuropening stond zijn vrouw. „Hallohl”, riep hij om blijk te geven van zijn nadering. „Ben je nu eerst terug?”, riep ze terug. Marien meende in haar stem een klank var» verwijt en van vrees te hooren. „Ja, ik kon niet eerder”, riep hij snel naderkomend, „het hielp me niets, ik moest eerst nog een bak koffie met hen drinken.” Hi j stond nu bij haar en meende te hooren, dal ze een diepe zucht van opluchting slaakte. „Was je hang?”, vroeg hij bezorgd. „Och bang? Neen! Hoe kom je er hij?”, sprak ze snel, hang dat ze zich al bloot gegeven had. „Och, dat dacht ik zoo maar. Het moet wennen zoo alleen te zijn.” Zij ging hem voor de woning binnen. Marlen was niet groot, doch als hij de deur door wilde moest hij zich bukken, zoo laag waren de muren. Het rook binnen nog naar liet nieuwe hout langs de wanden. Ook de tafel was nog nieuw, al was de houtkleur weggewerkt onder een laagje roode verf. Marten nam zijn stok van den schouder en lei de bonte doek met inhoud op tafel. „Wat heb je daar nog?”, vroeg Trijntje. „O, vrouw Evener was bang dat we vergeten zouden, hoe spek en worst smaken. Uit voorzorg heeft ze mij er maar wat van mee gedaan.” Trijntje knoopte de doek los en zei slechts: „Die goede vrouw Evener. Dit is de eerste dag sinds jaren, dat ik haar niet gezien heb.” (Wordt vervolgd.)