NAAR Ir H. J. Huisman onlangs ineen radiorede mededeelde, bedraagt het aantal melkmachines dat in ons land in gebruik is, reeds ongeveer 3.000. Het is zeer waarschijnlijk, dat dit aantal inde komende jaren nog sterk zal toenemen en derhalve komt de vraag naar voren, hoe de invloed zal zijn op de kwaliteit der melk. Deze vraag is belangrijk, omdat niemand juit een ondeugdelijke grondstof goede zuivelproducten kan bereiden. Verder vinden wijde melkmachines natuurlijk vooral op de grotere bedrijven, zodat de invloed van b.v. een tiental machines in het rayon ener zuivelfabriek reeds dadelijk relatief groot is. Theoretisch redenerend kan men zeggen, dat men met de hand even zindelijk kan melken als met een machine, maar ieder voelt wel, dat daarmede de vraag niet beantwoord is. Men moet zich niet bepalen tot wat moge 1 ij k is, maar tot datgenè, wat inde practijk te verwachten is! Gelukkig is thans reeds enigermate na te gaan, wat men verwachten kan. De melkcontrólestations in het Westen registreren de machinemelkers soms afzonderlijk, zodat men hun klasse-afwijkingen vergelijken kan met die der handmelkers. Voor het overige deel van ons land kan men de invloed der melkmachine op soortgelijke wijze nagaan, voorzover de melk naar kwaliteit wordt uitbetaald. Inde streken, waar dit niet het geval is, kan men zijn licht opsteken bij de leiding der zuivelfabrieken. Persoonlijk heb ik de indruk en de ervaring, dat de kwaliteit der melk van de machine-bedrijven weinig verschilt met het gemiddelde der handmelkers. Zij blijft echter aanzienlijk onder die der goede, zeer goede en uitmuntende bedrijven, vooral wat houdbaarheid, maar ook enigszins wat streptococcen betreft. Dit betreft dan het Westen. In het overige deel van

Kan de melkmachine de meikkwaliteit verbeteren

ons land is de leiding der zuivelfabrieken in het algemeen niet al te geestdriftig over de kwaliteit der machinaal gewonnen melk. Deze laatste ervaring wordt in het buitenland, b.v. in Zwitserland, gedeeld. Het is dan ook niet zonder oorzaak, dat men aan vele zuivelfabrieken de rubber-onderdelen van melkmachines aanneemt om ze uitte stomen. Zonder overdrijving kan dus gezegd worden: Het kan beter! Wanneer melkmachines goed gereinigd worden, dan behoeft de melk niet minder houdbaar te zijn dan handgewonnen melk. Toch zien wij, dat de machines van het staande type (met lange slangen) meer onhoudbare melk geven dan die van het hangende type (zeer korte slangen). Dit bewijst; dat het met de r ei n igi n g nog vaak lang niet in orde is, want anders zouden beide typen op dit punt volkomen gelijk moeten zijn. Slordigheid, maar ook onjuiste voorlichting zijn hier in het spel. Aan het laatste wordt gedokterd. De Centrale Melkmachine-Commissie van de Stichting voor den Landbouw heeft dit thans goed aangepakt. Dit jaar worden de eerste examens gehouden voor rijksgediplomeerd instructeur (vertegenwoordiger-inmelker) en adviseur (algehele hulp en voorlichting). De importeurs der machines zullen service-abonnementen verstrekken, waarbij de gebruiker viermaal per jaar bezocht wordt. Het is te verwachten, dat daarbij ook aan de reiniging meer aandacht dan voorheen zal worden besteed. De adviseurs zal men moeten zoeken bij de voorlichting, b.v. van de zijde der melkcontrólestations, de zuivelconsulenten, de landbouwvoorlichtingsdienst e.d. Ook deze zijn, wat de reiniging betreft, volkomen onderlegd. De vraag is natuurlijk, wat van dit alles inde practijk terecht zal komen. Dit moet men rustig af-

wachten. Het is wel eens voorgekomen, dat veehouders, ondanks herhaald bezoek van deskundigen, rustig hun machine lieten vervuilen, hetzij door onwil, hetzij door onvoldoende voorlichting. Het laatste mag nu natuurlijk niet meer voorkomen. Vanzelfsprekend is het van belang, dat de veehouders meermalen bezocht worden. Het mag niet voorkomen, dat één deskundige voor een 200 machinebedrijven alléén staat, zoals wel eens is gebeurd. In zo’n geval zal hij, wanneer hij óók tijdens het melken aanwezig wil zijn, de handen vol hebben om eenmaal per jaar rond te komen, terwyl een bezoek om de drie maanden op zijn minst noodzakelijk is. De zuivelfabrieken zouden dus kunnen nagaan, of de machinemelkers in hun rayons voldoende bezocht en voorgelicht worden en, indien dat niet het geval is, dit kunnen melden aan de betrokken zuivelconsulent en met hem overleggen in hoeverre hierin verbetering aan te brengen is. Juist omdat zij direct-belanghebbenden zijn, achten wij deze suggestie de overweging waard. In het uiterste geval zouden zij kunnen overgaan tot de aanstelling van eigen deskundigen, die een bepaald rayon inspecteren. Zij kunnen nagaan, of de veehouders in het bezit zijn van de gele en blauwe „reinigingskaart” van de Centrale Melkmachine-Commissie (kosteloos verkrijgbaar) en zich daaraan houden. Zij kunnen tevens nagaan of het wenselijk is, dat de melkrijder water van de fabriek medebrengt voor de reiniging (regen- of slootwater is ongewenst) en desnoods het uitstomen aan de fabriek bespreken. Is uitstomen gewenst? Deze vraag kan actueel worden, wanneer enkele importeurs doorgaan met deze behandeling aan te bevelen en hiervoor overeenkomsten met zuivelfabrieken afsluiten. In deze gevallen ontvangt de boer bij aanschaf ener melkmachine een dubbel stel tepelhouders, klauwen en slangen voor ieder melkapparaat, zodat hij iedere dag een stel aan de rijder

628