een betere voedingswijze en oordeelkundiger beheer nog verder te kunnen opvoeren. De Milk Marketing Board verleent de melkveehouders hierbij alle steun door productie-contróle, kunstmatige inseminatie en grasdrogen. Voorts houdt zij zich o.m. bezig met het verbeteren van de kwaliteit van de melk en ’t t.b.c.- vrij maken van de veestapel. Het is dan ook te verwachten, dat de melkproductie zich nog wel enige tijd in stijgende lijn zal blijven bewegen. Een feit, waarop minder aandacht is gevallen, doch dat voor de structuur van de zuivelindustrie toch van groot belang kan worden geacht, is de wijziging in het tijdstip van afkalven. Dit tijdstip is gedurende de oorlogsjaren langzamerhand verlegd van het voorjaar naar de herfst, als gevolg waarvan de productie inde wintermaanden is gestegen en de periode met de laagste melkproductie is verschoven van December en Januari naar Augustus en September. Aan de andere kant is gedurende de oorlogsjaren tengevolge van de schaarste aan andere levensmiddelen, door doelbewuste propaganda voor het melkverbruik, in Verband waarmede de „Welfare Schemes” vermelding verdienen, alsmede door de verhoogde koopkracht van de industrie-artaeiders, het melkverbruik enorm toegenomen; van 0,43 pint (0,24 liter) in 1939 tot 0,75 pint (0,43 liter) op het ogenblik per hoofd per dag, d.i. een stijging van 75 %. Dit afzetgebied dient te worden gehandhaafd en indien mogelijk, nog te worden uitgebreid. De vraag naar consumptiemelk hangt samen met de koopkracht van het publiek en deze is weer afhankelijk van voldoende werkgelegenheid en van het loonpeil. Zal de vraag naar consumptiemelk op het tegenwoordige hoge niveau blijven? Het prijspeil, de concurrentie van andere levensmiddelen, alsmede <|e kwaliteit van het product hebben hier invloed. En wanneer andere verbruiksgoederen in ruimere mate beschikbaar gaan komen, zal het bedrag, dat de consument aan voedsel, en speciaal aan melk besteedt, de tendentie hebben te dalen.. Geconstateerd moet worden, dat op de markt voor consumptiemelk min of meer een toestand van verzadiging is opgetreden. Er lopen speciaal in het Noorden al geruchten, dat de melkslijters afzetmoeilijkheden ondervinden. Mocht het consumptieverbruik inderdaad stationnair blijven of zelfs een zekere daling ondergaan, dan zal de hoeveelheid melk, welke voor industriële doeleinden beschikbaar is, toenemen en zal zich weer het probleem voordoen van de verdeling van dit melkoverschot over de zuivelproducten. De Milk Marketing Board zal dan gedwongen zijn afzetgebieden te zoeken voor de surplussen en de fabricage te bevorderen van die zuivelproducten, welke voor de oorlog reeds met goede, d.w.z. winstgevende, resultaten werden bereid. Voor de oorlog werd van de totale hoeveelheid afgeleverde melk 1/3 gedeelte voor industriële doeleinden aangewend en hiervan was ongeveer de helft bestemd voor de bereiding van de z.g. „higher category Products” als verse room, melkchocolade, gecondenseerde melk en melkpoeder en werd het verkamen

en kaasmaken, als zijnde minder lonen, zoveel mogelijk vermeden. Gedurende de oorlog is de situatie veranderd. Het Ministerie van Voedselvoorziening had behoefte aan een maximale productie van gerantsoeneerde levensmiddelen, zoals boter en kaas en de „higher category” producten werden veronachtzaamd. Hoewel het huidige ruime aanbod van melk het wenselijk maakt de productie van zuivel- en melkproducten weer op te voeren, stuit men ook hierbij weer op moeilijkheden. Het consumptiemelkverbruik wordt sterk gesubsidieerd, maar wanneer de melk voor de productie van zuivel- en melkproducten wordt aangewend, worden nog hogere eisen aan de schatkist gesteld. Daar de Minister van Financiën heeft verklaard onder geen beding een verhoging van de subsidiebedragen op levensmiddelen te zullen toestaan, ziet het er naar uit, dat de melkproducenten de lasten van de veranderde omstandigheden zullen moeten dragen. Een prijsverhoging voor de consumenten zou het verbruik verminderen, waardoor men ineen vicieuze spiraal zou geraken. Men verwacht in zuivelkringen dan ook, dat het jaar 1950 een nieuwe mijlpaal voor de Engelse zuivelindustrie zal betekenen. Gedurende tien jaren is er sprake geweest vaneen „seller’s market”; de melkproducenten hadden geen afzetmoeilijkheden te vrezen. Nu hieraan echter een einde komt, zal moeten blijken, of de zuivelindustrie in staat zal zijnde afzetmogelijkheden volledig uitte buiten en de door de veranderde omstandigheden noodzakelijk geworden aanpassing door te voeren. De kaasbereiding op de boerderij in Engeland In 1938 werden op ca 1.300 boerderijen in Engeland en Wales meer dan 20 millioen gallons ( a 4,68 kg = 93.600 ton) melk tot kaas verwerkt. In 1949 was het aantal boerenkazers (farmhouse cheese makers) tot 135 gedaald, die minder dan 3 millioen gallons melk (14.000 ton) verwerkten. Gedurende de oorlog bestond er een regeringsverbod tot het maken van zachte kaassoorten, en voor de bereiding van de vier beter houdbare soorten – Cheddar, Cheshire, Lancashire en Wenselydale – werd alleen inde periode van topproductie vergunning verleend en zelfs dan behield het Ministerie van Voedselvoorziening zich nog het recht voor en maakte daarvan soms gebruik ook om de melk, voor de boerenkaasfabricage bestemd, naar de consumptiemelksector te dirigeren. Bovendien vormde het tekort aan arbeidskrachten op de boerderij een grote handicap voor de fabricage. Nu de consumptiemelkmarkt min of meer het verzadigingspunt heeft bereikt en de Voorzitter van de Milk Marketing Board in het algemeen heeft gewezen op de noodzakelijkheid om voor de overschotten aan consumptiemelk een lonend afzetgebied te zoeken, komt de productie van boerenkaas opnieuw onder de aandacht als middel om eventuele surplussen op te vangen. Het Ministerie van Voedselvoorziening heeft aan de boerenkaasbereiders een nieuw contract aangeboden voor een periode van 6 maanden van 1 April

651