1946 1947 Nederland | België Nederland j België Kindersterfte in % 4,16 veroorzaakt door; in % Totaal in % Totaal % °P 4,16 % op 6,9 % op 3,3 % ln % ' op 6,0 Voedingsstoornissen 9,4 0,39 12 0,82 10,7 0,35 14 084 Ademhalingsziekten 11,7 0,49 14 0.96 9.9 0,33 12 072 Zenuwaandoeningen 6,4 0,27 13 o>B9 73 „24 13 07g Aangeboren zwakte (+ vroeggeboorte Nederl.) 18.4 0.77 32,62 2.07 20,2 0i67 3() l g()

3. Toestand inde verschillende landen : Teneinde een juister beeld te verkrijgen over bestaande toestanden worden hieronder niet de landen in het algemeen, doch enkele stedelijke centra besproken. Alhoewel het platteland nog steeds de voornaamste bevolkingsreserve heeft en het grootste geboortecijfer vertoont, lijkt ons de toestand inde steden meer aangewezen om de invloed van de melk op de kinderstefte na te gaan. Daarbij komt nog dat op het platteland de melkvoorziening meer rechtstreeks geschiedt door de veehouder en o.i. de kwaliteit van de fabrleksmelk hier minder aansprakelijk kan gesteld worden voor de kindersterfte. In New York (U.S.A.) wordt de voeding met moedermelk zeer weinig aangemoedigd en wordt evenals inde meeste Amerikaanse steden bijna uitsluitend gevitaminiseerde, gecondenseerde melk gebruikt voor zuigelingenvoeding. De kindersterfte is hier slechts 2,6 %, vooral dank zij de veelvuldige toepassing van antibiotica, het algemeen gebruik van kindervoedsel en ver overdreven verzorging der zuigelingen. Niettegenstaande dit sterftecijfer laag is, zou de kinder. sterfte vooral inde eerste weken betrekkelijk hoger zijn. Dit algemeen verschijnsel gaf waarschijnlijk aanleiding tot de uitspraak van Hoobler en Chapin: „Breast mllk for every baby under one month of age” (moedermelk voor alle zuigelingen van minder dan één maand). In Stockholm (Zweden) bedraagt de kindersterfte slechts 1,8%, dit is waarschijnlijk de stad waar de borstvoeding het meest algemeen is. Bovendien zijnde drie grootsteden o.a. Stockholm en talrijke provinciesteden uitgerust met lactaria, inrichtingen welke moedermelk ter beschikking stellen van de pasgeborenen en de zuigelingen. In Tourcoing, een Franse industriestad met 349 fabrieken, bereikte i/s der kinderen omstreeks 1900 nog niet de leeftijd van 1 jaar. Dank zij een organisme: ~I’rotection Matemelle et Infantile” gesticht door Dr Dron daalde de kindersterfte geleidelijk tot 8 % in 1930 en 4,9% in 1947. Men bereikte zelfs 1,7 % in laatstgenoemd jaar voor de kinderen, die genieten van de „Sauvegarde des Nourissons” (veertiendaagse consultaties, regelmatige huisbezoeken), periodieke luchtkuren voor huismoeders en melkdistributie van gezonde melk afkomstig vaneen boerderij met een honderdtal gecontroleerde melkkoeien).

In deze stad was een typische invloed van de melkbevoorrading vast te stellen: Geboorten Sterfte 1. 1944—’45: onvoldoende en minderwaardige melk 1.209 10.7 % 110.000 1. 2. 1945—’46: voldoende en gekoelde melk 1.778 6.9 % 220.000 1. 3. 1946—’47; voldoende en gekoelde melk 1.879 5,4 % 230.000 1, waarvan 75.000 1 gesteriliseerd voor 602 kinderen, waarbij de kindersterfte 0,8 % bedroeg. In vergelijking met twee andere nijverheidssteden blijkt, dat de stad Tourcoing dank zij voomoemde intense werking een laag sterftecijfer had, vooral inde zeer warme periode van 1947 was de kindersterfte zeer gering; 1° Semester 1947 Augustus 1947 Geboorten Sterfte % Geboorten Sterfte % Roubaix 1.412 9.9 216 9,3 Rijssel 2.144 7.6 314 6.3 Tourcoing 973 6.3 146 2 Hier scheen men dus de kinderstefte gedeeltelijk te kunnen beperken door het steriliseren van de melk, welke vroeger van zeer slechte kwaliteit zal geweest zijn. De andere maatregelen (huisbezoeken, consultaties... ), die getroffen werden door de bevoegde instanties, hebben o.i. nochtans de voornaamste rol gespeeld tot het terugbrengen van de kindersterfte. In Neurenberg (Duitsland) wordt een geleidelijke daling vastgesteld van de kindersterfte met volgend verloop : laar % kindersterfte (1 jaar) % kindersterfte door voedingsstoornissen 1911 18,0 10,8 1919 10,1 3,2 1929 6.0 1,5 1939 2,9 0,4 1944 5,0 0,7 1949 3,4 0,7 Uit dit overzicht blijkt dat 40 jaar geleden meer dan de helft der sterfgevallen (10.8 % te wijten was aan voedingsstoornissen, terwijl thans het sterftecijfer tot 3,4 % gedaald is, waarvan amper i/5 (0,7%) te wijten is aan aandoeningen van het spijsverteringsstelsel.

420