Dan heeft de heer van Spronsen nog gezegd, dat alles verplicht geveild moest vrorden. Nu geven wij daar niet om. Maar ik weet wel, dat wanneer het zoo ver kwam, dat alles verplicht geveild moest worden, men niet op den rechten weg zou zijn. Wij als verzendvereenigingen staan daar geheel buiten en geven daar niet om. Wij hebben liefst, dat het de veilingen goed gaat, want als daar hooge prijzen besteed worden, dan maken wij zooveel te betere prijzen in het buitenland en omgekeerd wanneer de verzendvereenigingen goede prijzen maken, dan krijgen de veilingsvereenigingen ook goede prijzen. Wij hangen dus aan elkaar en zooals de toestand nu is, is hij het beste. Dan is er altijd wrijving.

Dan schrijft de heer van Spronsen nog, dat, mocht de tijd aanbreken, dat de veilingen op de plaats zelf niet met succes gehouden kunnen worden, dan moeten de goederen in het buitenland geveild worden. Wanneer men dat goed indenkt, dan zou hij dus verplichte veiling willen invoeren. Hij meent dus, dat er wat aan mankeert. Maar ik zeg, dat wij in het buitenland alle als verzendvereenigingen werken.

Nu wordt op de verzendvereenigingen gescholden en er wordt gezegd, dat dit niet zus en dat niet zoo moest. Maar ik geloof, dat de menschen van de veilingsvereenigingen niet weten, hoe de verzendvereenigingen werken. Uit het verslag kunnen zij zien, hoe het gaat. Wij hebben alleen de verplichting onze komkommers op de veiling aan te bieden, maar de andere producten zijn vrij.

Wanneer wij den weg opgaan, dien de heer van Spronsen aangeeft, dan gaan wij verkeerd. Daarom wenschen wij voor te stellen, dat in het Centraal Bestuur een man komt van de verzendverèenigingen, opdat de belangen van die vereenigingen daar behartigd worden.

De Voorzitter: Wilt U dat vooi’stel dan schriftelijk indienen ?

De afgevaardigde der Loosduinsche Warmoeziers-Patroonsvereiniging (de Heer van Spronsen): M. de V. Ik geloof niet, dat het loopt over de kwestie, waarover de vorige spreker uit Rotterdam het gehad heeft, n.l, omtrent de vertegenwoordiging van de verzendvereenigingen. Ik voor mij heb daar geen bezwaar tegen, wanneer die groep verzendvereenigingen in het Centraal Bestuur vertegenwoordigd is.

Maar nu kom ik tot de zaak zelf. Zooals de vorige spreker gezegd heeft, heb ik een stuk geschi'even in „De Tuinbouw”. Ik achtte het gewenscht, dat de vereenigingen een overzicht van deze kwestie kregen. Toen heeft iemand daarop een ingezonden stuk geschreven, dat ik niet beantwoord heb, omdat ik het voor ons blad van beteekenis acht, dat wij niet den weg opgaan van zoovele andere bladen en persoonlijke besprekingen daarin voeren. Ik zou de redactie in ernstige overweging willen geven alleen dan ingezonden stukken te plaatsen, wanneer de inhoud het algemeen belang raakt, opdat ons blad niet wordt een blad van ingezonden stukken, die voor ons doel geen nut hebben.

Het heeft mijn aandacht getrokken en ook mijn bevreemding gewekt, dat de commissie van advies in deze, waarin toch mannen van het veilingswezen vertegenwoordigd waren, adviseert om de groepen veilings- en verzendvereenigingen bij elkaar te voegen. Dat kan ik niet begrijpen. Die menschen moeten m. i. inzien, dat dit onmogelijk is. Ik sta op het standpunt, dat die twee niet te vereenigen zijn. Wanneer men uitgaat van het standpunt, om een bepaalde zaak beter tot ontwikkeling te brengen, dan moet er een bepaalde lijn getrokken worden. Wanneer men twee vereenigingen wil samenvoegen, die niet hetzelfde doel beoogen, dan zal dat moeilijk gaan. De geachte spreker van zooeven heeft

gezegd: Wij, Rotterdamsche Vereeniging, veilen ook. Ik zou zeggen, zeker, maar op welke wijze. Veilt u op de gewone wijze, of geeft u het aan een koopman, die het gewoon afslaat? Die dus denkt: vooruit maar met het zaakje. Of staat die veiling in het buitenland onder het beheer van de Rottei'damsche Vereeniging? Ik heb de eer dat te betwisten. Die koopman slaat dat gewoon af. Dat is niet de gewone veiling. Dat is consignatie en voor de vlugge afwerking slaat hij dat af. Dat is het verschil tusschen de veilingsvereeniging en het veilen in het buitenland. Het kan wel zijn, dat ik mij vergis, maar ik meen, dat het zoo gaat.

Wij moeten den handel niet uitschakelen. Het is een heel mooie theorie, dat men den consument en den producent zoo dicht mogelijk bij elkaar moet brengen. Das is in theorie heel mooi. Maar het uitschakelen van den handel zou meer schade dan voordeel opleveren voor den tuinbouw. Waar de veilingsvereenigingen het standpunt innemen, dat de tuinbouwers zelf het heft in handen moeten houden en de verzendvereenigingen dat standpnnt niet innemen, daar gaat het m. i. niet aan, die twee groepen samen te voegen. De vorige spreker heeft gezegd, er zal langzamerhand geen plaats overschieten voor de verzendvereenigingen. M. de V. Ik meen, dat er zeer zeker plaats overblijft. Er is hier voor ieder onderdeel plaats. Maar wanneer men een bepaald belang voor een bepaalde groep heeft, dan moet dat bepaalde belang door die bepaalde groep worden uitgewerkt. In den Tuinbouwraad is er plaats voor de groep veilingwezen en ook voor de groep verzendwezen. Wanneer wij dien kant opgaan, dan kan er meer kracht uitgaan van den Tuinbouwraad. Dan kunnen de verschillende groepen tot meerdere ontwikkeling komen. Daarom doe ik het voorstel, laten wij twee groepen formeeren, een voor het veilingwezen en een voor het verzendwezen.

De afgevaardigde van de Loosduinsche Groentenveüing (de Heer van Marrewijk): M. de V. Ik heb met verwondering het voorstel gelezen van het Centraal Bestuur, om de veilings- en verzendvereenigingen in één groep onder te brengen. De commissie van het veilingwezen heeft zich op het standpunt geplaatst, dat dit niet mogelijk is en waarom ? De verzendvereeniging arbeidt op een ander veld dan de veilingsvereeniging en de eerste heeft, volgens haar vertegenwoordiger, gebroken met het idee: veiling ter plaatse. De tweede is van meening, dat verkoop op de plaats van productie de minst kostbare is en de meest eenvoudige, en heeft den reëelen handel niet weinig bevorderd, daar de eeerste nog te veel moet doen aan consignatie. Het gevolg daarvan is, dat er menigmaal te veel productie op een centraal pnnt komt, zoodat er een deel moet worden weggezonden, wat tijd vraagt, waardoor de producten, inzonderheid de groenten, veronderd ter plaatse komen. Wanneer men den tweeden weg volgt, wordt dit envel voorkomen. Wat zal zich nu naar mijn bescheiden meening voordoen ? Dat wij in vele plaatsen als concurrenten tegenover elkander komen te staan, hetgeen niet bevorderlijk zal zijn voor het welslagen der onderneming, hetgeen voorkomen kan worden door die twee lichamen gescheiden te houden. Daarom adviseer ik ook met ernst, het advies der veilingscommissie te volgen.

Uit hetgeen de beide vorige sprekers gezegd hebben, blijkt al direct de concurrentie. Het blijkt, dat wij geen collega’s zijn. De een huldigt het eene beginsel, de ander een ander. Zoo kan men nooit samenwerken. Dat zal de ondervinding leeren. Het zal altijd zoo gaan, dat hij, die op den minder goeden weg is,’zich zal trachten aan te sluiten bij hem, die op den goeden weg is.

De afgevaardigde van de Centrale Veiling te Aalsmeer (de Heer Harmsen): M. de V. Het voorstel van het Cen-