Fruit wordt, behalve uit alle zoo even genoemde landen, _ ingevoerd uit Turkije Klein-Azië, Zuid-Afrika, Australië, Canada, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, enz.

Onze produkten moeten dus, om op de Engelsche markt in aanmerking te komen, uitmunten in hoedanigheid; de verpakking moet goed en goedkoop wezen en de aangeboden hoeveelheid voldoende groot om van waarde te zijn voor den groothandel. Deze kan zich niet met kleine partijtjes bezig houden.

Het zoude wellicht mogelijk zijn den groothandel uit te schakelen, door verbinding te zoeken met afnemers, die zich hebben aaneengesloten tot zoogenaamde consumptie-vereenigingen, doch dit zal hoofdzakehjk moeten zijn voor produkten, die niet al te spoedig bederven of die zóó afgeleverd worden, dat zij tot het laatst toe voor de afnemers van waarde blijven, zooals b.v. het geval is met gedroogde en ingemaakte groenten en vruchten.

Dat in Duitschland de behoefte aan onze groenten grooter is, blijkt uit de volgende cijfers, ontleend aan oificieele verslagen; de totaal-invoer bedroeg in: 1910: 238.338 X 1000 K.G., hiervan uit ons land: 127.752 X 1000 K.G. = 52 pet.; 1911: 331.548 v 1000 K.G., hiervan uit ons land: 183.492 X 1000 K.G. = 55 pct.i

Aardbeien werden in 1911 ingevoerd 4847 x 1000 K.G., waarvan uit ons land 4273 x 1000 K.G. of 88 pet.! i) Voor appelen en peren is de verhouding geheel anders, nl. totaal invoer:

1910: 155.340 X 1000 K.G., hiervan uit ons land 12.966 X 1000 K.G. = 8 pet. 1911: 344.306 X 1000 K.G., hiervan uit ons land 22.750 X 1000 K.G. = 6 pet.

Beschouwen wp nu de veilingen eenigszins nader. De meeste veilingen werden door afzonderlijke vereenigingen en dus zonder verband met andere veilingen opgericht._ Men heeft dus naast veilingen, die voortreffelijk zi.jn ingericht, andere die niet zoc goed beheerd worden. In 1910 werd o.a. medegedeeld, dat sommige veilingen te lichtvaardig krediet hadden gegeven, waarvan de schade, al zal deze ten slotte minder bedragen hebben dan men toen raamde (± f 15000), zeker niet onbelangrijk was Verder is opmerkelijk, dat o.a. in Zuid-Holland opge richt werden in

ter Aar; 3 veilingen, veilingsbedragen in 1911: 107 128 en 219 X f 1000; ’ veilingen, veilingsbedragen in 1911: 36 en

Loosduinen: 2 veilingen, veilingsbedragen in 1911 • 312 en 1547 X f 1000. Roelofs-Arendsveen: 2 veilingen, veilingsbedragen in 1911: 108 en 359 x f 1000.

Rotterdam: 2 veilingen, veilingsbedragen in 1911- 57 en 500 x f 1000.

terwijl het „Westland” er een 7-tal veilingen op nahoudt. Er waren destijds zeker goede redenen om aldus te doen, doch hetgeen vóór 5, 10 of 20 jaar noodig was behoeft niet steeds aldus in stand te blijven!

Reeds in sterke mate hebben de veilingen opvoedend gewerkt; het gevoel van eenheid werd bij de kweekers er meer door ontwikkeld. Komen zij tot liet volle besef, dat de meest mogelijke samenwerking nuttiger en beter voor hen moet zijn, dan het elkaar behandelen als concurrenten, dan zal het aantal veilingen verminderen en daarmede weder een stap in de goede richting zijn gedaan

(Wordt vervolgd.)

a o! kwamen in 1911 van de ingevoerde aardbeien slechts b 7o uit ons land.

*) Op de agenda voor de Algem. Vergadering van den Nederl. Tuinb.-raad, d.d. 27 Febr. J.1., kwam als 8e punt voor: het voorstei om over te gaan tot de vorming van een omvattende de veilings- en verzendvereenigingen.

Het Arbeidersvraagstuk.

Uit de verschillende besprekingen en artikelen, in véreenigingen, vergaderingen, brochures en couranten, blijkt wel het zeer belangrijke van dit onderwerp, maar tevens de groote en vele moeilijkheden, aan dit vraagstuk verbonden, om de middelen te vinden het, zij het slechts ten deele, op te lossen.

Een der moeilijkheden is voorzeker wel de onbekendheid der werkgevers met de plaatsen, waar arbeiders te veel zijn en omgekeerd, het niet weten der arbeiders, waar werk is te bekomen.

Nu is reeds meermalen geschreven en gesproken over middelen, om hieraan te gemoet te komen.

In de algemeene vergadering van den Nederlandschen Tuinbouwraad, gehouden 27 Februari 1.1., is door den Heer J. Smid, Beferendaris bij het Departement van Landbouw, een lezing gehouden in verband met het arbeidersvraagstuk, waarin een middel werd aangegeven, om hieraan tegemoet te komen, n.l. het aansluiting zoeken bij de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen. Dit leek, volgens den spreker, wel de weg, die meer dan een andere, succes zou kunnen geven.

Maar eer dit met succes zou kunnen geschieden, achtte spreker het noodzakelijk, dat een zoodanige stijging van het loon, tengevolge van gebrek aan arbeiders, oorzaak werd, dat er een einde kwam aan het steeds duurder worden der landprijzen.

Ik acht mij niet bevoegd hierover een oordeel te vellen, daar ik niet genoeg op de hoogte ben van de economische toestanden in het geheele lan^.

Dat het stijgen der loonen op vele plaatsen een daling der landprijzen kan veroorzaken en dus voor den ondernemer geen beletsel zal zijn hoogere loonen uit te keeren, is ook mijne meening, maar dan moeten toch de omstandigheden daartoe samenwerken, wat niet overal het geval is. Er kunnen zich omstandigheden voordoen van plaatselijken aard, waaraan men niet kan ontkomen en waardoor een plotselinge verhooging van loonen, zonder verlaging van landprijzen, tengevolge heeft, dat de ondernemers niet in staat zijn dat hoogere loon uit te keeren.

Dit is vooral het vorig jaar gebleken in een deel van Noord-Holland, namelijk in de keelstreek van Langendijk en omliggende gemeenten, waar, door de vele ziekten, het verbouwen van kool en bloemkool niet meer loonend werd en men andere cultures moest invoeren, welke meer arbeid vereischten.

Waai nu het natte jaargetijde nog meer onkruid voortbracht dan vorige jaren, kon het niet anders, of er moest een tekort ontstaan aan arbeiders. Nu kan dit ongunstige bijkomende verschijnsel zich wel niet meer in die mate herhalen als in 1912, maar toch is het veranderen van cultuur van dien aard, dat in den tijd der vroege aardappelen en wortelen er eenige weken een tekort zal blijven aan arbeiders, waardoor de loonen buitengewoon zullen stijgen, als hierin niet wordt voorzien door arbeidsbemiddeling, terwijl de landprijzen, juist door dien toestand niet dalen.

Wat toch is het geval ? Door de hooge loonen, die door sommige werkgevers in 1912 werden uitgeloofd in