latcro jaren en gedurende langen tijd zochten de Aalsmeersclie kweekers een onderkomen bij de afdeeling der Hollandsche Maatscliappij voor Landbouw, zooals voor jaren ook in andere streken van ons land ’t geval was, waar do tuinbouwers dikwerf geen eigen vereenigingen hadden. Trouwens boe lang werd de tuinbouw niet als een onderdeel van den landbouw beschouwd!

Toch heeft jaren geleden een Aalsineersch kweeker van naam getracht daarin verandering te brengen en aanvankelijk met goed succes, doch, zoodra hij zich terugtrok, keerde ook de oude toestand weer.

Het zij hier de plaats hulde te brengen aan dien pionier en wij kunnen niet nalaten, in dit nummer van „De Tuinbouw”, waarin zooveel over de geschiedenis en de ontwikkeling van Aalsmeer als tuinl)ouwcentrum geschreven wordt, het portret van dien wakkeren kweeker op te nemen. Zij, die hem hebben gekend in zijn werken en streven en in zijn volle kracht, zullen zich herinneren, hoe IF. Keessen Jr., de stichter der firma W. Keessen .Jr. en Zonen, zich steeds beijverde de publieke zaak te

dienen, hoe hij zich nuttig maakte in kerkbestuur en Gemeenteraad en hoe hij de tuinbouwers aan zich verbond door oprichting dei' eerste Aalsmeersche Tuinbouw-vereeniging, welke in .Januari 1875 hare eerste vergadering hield.

Twee jaren lang was hij de ziel dezer vereeniging; hij hield besprekingen oVer de verbetei'ingen in het vak en richtte een leeskring van tuinbouwbladen op; drong aan op het deelnemen aan tentoonstellingen, bracht sprekers van elders naar Aalsmeer, die lezingen hieldenover ’t vak enz.

In 1877 trok de Heer W. Keessen Jr. zich op 63-jarigen leeftijd terug uit het publieke leven, vermoeid door overmatige geestesinspanning en toen ook verdween weer die eerste vereeniging van bloem- en boomkweekers!

(Nadriik verboden.)

lets over de ontwikkeling van den Tuinbouw te Aalsmeer.

Het tijdstip waarop het kweeken van planten, hoornen en fruit liier een aanvang nam, voert ons terug naar lang vervlogen dagen. Bekend is, dat in de 17e eeuw reeds groote hoeveelheden linden, olmen enz. gekweekt werden. Deze laanboomen vonden goeden aftrek, daar in dien tijd het beplanten van wegen tusschen de groote steden ter liand genomen werd. Ook is bekend, dat iiier zeer veel werd gedaan aan het kweeken van vormboompjes, wat ons nog tot een vroeger tijdperk terugvoert. Van minder algeineene bekendheid echter is het feit, dat in de tweede helft van de 18e eeuw reeds handelsbetrekkingen bestonden met Bremen, Hamburg, Lübeck, Noorwegen en Amerika. Of de toenmalige boomkweekers voortbouwden op reeds vroeger door hunne voorvaderen verworven handelsrelatiën, dan wel, of het begin van den plantenuitvoer naar vreemde landen uit dien tijd dagteekent, is mij niet bekend. Zeer te bejammeren is ’t, dat zoo weinig aanteekeningen bewaard zijn gebleven. In 1827 ging een desbetreffend zeer kostbaar archief door brand verloren n.l. dat van de overoude Aalsmeersche familie Eveleens. Veel familiepapieren en koopmansboeken werden een prooi der vlammen. Inderdaad een onherstelbaar verlies! Uit verschillende, broksgewijze nog voorhanden zijnde bescheiden blijkt evenwel, dat Aalsmeer een der oudste kweekersplaatsen is, waar men zich zij ’t dan ook met afwisselend succes heeft weten staande te houden.

Eeuwen lang is Aalsmeer vermaard geweest, om zijn geurige en frissche aardbeien. De grond bleek daarvoor dan ook al bizonder geschikt.

In groote hoeveelheden werden ze naar Amsterdam ter markt gebracht, de thans, om zoo te zeggen, nog slechts in de herinnering voortlevende „ordenaren”, die men zoo noemde, ter onderscheiding van een paar andere soorten, welke minder gewild waren.

Die „ordenaren” hadden dan ook (‘en geur en aroma, zonde]- weerga en vrij groot konden ze zijn aan de eenjarige „stoven”. De oogst in volgende jaren, van „bedden” was van kleiner kaliber, zoodat men niet zelden tot over de drie honderd stuks noodig had voor een „kop” zoo’n kunstig opgestapeld klein aarden kopje, ongeveer een halven liter inhoudend. Verleidelijk zagen ze eruit, die „platten” (manden) en „tuimelaars” (manden van dubbele hoogte, waarin de koppen tweehoog werden geplaatst) die, wanneer ze aan de markt gekomen en van het houten deksel ontdaan waren, in niet geringe mate de reukorganen streelden.

W. KEESSEN Jr. 1814—1893.

Het plukken was eene tijdroovende bezigheid, maar in vroegere tijden, toen men niet zooveel haast had, niet met seconden of minuten rekende -- zelfs uurwerken had met één wijzer werd die teelt als loonend beschouwd. Dat het inderdaad wat opleverde, getuigt het feit, dat aan aardbeien alleen, niet zelden een bedrag van 4-0.000 gulden ’sjaars werd besomd. Naar verluidt, zouden enkele kweekerijen zulk een om vang hebben gehad, dat een kweeker, behalve zijn gewoon personeel.