na „den nood” zeer zeker tot andere gedachten zouden komen, dan staat het wel vast, dat de tijd nog lang niet rijp is voor het vormen van een syndicaat! Laat ons geen pleisters op de wonde leggen ; wie onzer kent geen voorbeelden van verdachtmaking van concurrenten, wie kent niet de onzakelijke wijzen van zaken doen, het toestemmen in dikwijls willekeurige aftrekken, het geven van te lang crediet, het leveren aan particulieren tegen handelsprijzen? Is al niet meerdere malen gebleken, dat afspraak omtrent minimumprijzen niet wordt gehouden? Hoe kan men hen, die nog zoo weinig inzicht of gevoel van samenwerking hebben, zulke heterogene .bestanddeelen, tot één geheel samenvoegen?

Hoe zelden is er toch sprake van offervaardigheid, wanneer het de algemeene vakbelangen geldt en hoe weinig hebben de tuinbouwers over het algemeen voor hun vakorganisatie over!

Hoe moet de Nederlandsche Tuinbouwraad, het vertegenwoordigend lichaam van den tuinbouw, niet voortdurend worstelen met finantieele moeilijkheden? Staat ook niet de sterk ontwikkelde individualiteit, ons volk zoo eigen, aan de vorming van een syndicaat in den weg en is niet de afscheiding naar godsdienstige gezindten, dikwerf tot in het zakenleven doorgevoerd, daarvoor een beletsel?

Edoch de tijden veranderen en wij met hen en er is werkelijk reeds verandering waar te nemen! De Bond van Bloembollenhandelaren, de verschillende organisaties in Boskoop, waarvan o.a. de Bond van Duitsche handelaren een ernstige poging doet om het kwaad der lage prijzen te bezweren, de vele coöperatieve vereenigingen op tuinbouwgebied ... zij alle duiden op een streven naar toenadering.

Wij gelooven echter, dat de tijd voor trust of syndicaat nog niet gekomen is en dat de pogingen om daartoe te geraken vooreerst nog wel zullen blijven falen! De ideaal toestand, ons voorgespiegeld in een der laatste nummers van De Tuinbouw over Groot-Boskoop... ligt... nog ... verre! K.

Fruitteelt.

Bananen.

Tot veler verwondering is in den laatsten tijd een vrucht van vreemden oorsprong en van een vreemde gedaante ook hier ingevoerd en aanvankelijk langzaam, maar later snel en algemeen verspreid, die men vroegei volstrekt niet kende en waarvan de meesten ook nu nog niets anders weten dan dat ze „banaan” genoemd wordt en van Indischen oorsprong is.

Wanneer ik zeg, dat ze tegenwoordig ook hier wordt ingevoerd, begrijpt men, dat dit elders reeds vroeger het geval zal geweest zijn, en inderdaad waren de bananen in Engeland reeds lang bekend en als dessertvrucht zeer gezocht, vóór wij er hier (zeldzame uitzonderingen daargelaten) kennis mede maakten, wat zeker te vreemder schijnt, daar ze in onze Oost- en West-Indiën zóó algemeen is, dat ieder, die in Indië vertoefde, deze daar algemeene vruchten zoo goed kende als wij onze appelen en peren.

Maar men kwam niet op het denkbeeld of hield het voor onmogelijk om ze met eenige kans op goed succes over te brengen, en men liet dat aan de Engelschen over, die er, toen men daar zekerheid had, dat ze, bij doelmatige behandeling, volkomen gaaf en goed van rijpte op groote afstanden konden vervoerd en tot spoedig gebruik aangeboden worden, in toenemende mate gevolg aan gaven.

Uit Engeland kwamen ze ook wel hierheen, doch men zag ze aanvankelijk alleen bij sommige fruithandelaars, zoodat ze langzamerhand bij diners als dessertvrucht prijkten, maar in het burgerlijke leven waren ze onbekend en vijf jaren geleden kwamen ze nog zoo weinig voor, dat ik bij een feestdiner een banaan in mijn zak stak, om die als curiositeit aan dezen en genen te laten zien.

Van toen af werd het echter anders. Deze nieuwe tropische vrucht, uit Engeland verspreid, werd meer en meer bekend, door velen naar waarde geschat en gevraagd, waarvan een drukkere aanvoer het natuurlijke gevolg was.

In de laatste twee, drie jaren ging dat crescendo, met het gevolg, dat ze allerwegen bekend en gaarne gekocht werden, wat zóó snel toenam, dat bananen tegenwoordig zelfs in dorpen door groentenventers aan de buitenhuizen worden aangeboden voor een prijs, niet hooger dan van gewone zuidvruchten, met het gevolg dat ze voor velen, vooral in den tijd als onze gewone vruchten gaan ontbreken of te duur worden, eene dagelijksche behoefte worden, waaraan te eerder kan worden voldaan, daar de prijs zeer billijk kan genoemd worden; immers zelfs buiten gelden mooie vruchten niet meer dan vijf centen.

Nu is het vrij natuurlijk, dat bij verreweg de meeste verbruikers de vraag gerezen is, wat dat nu toch eigenlijk voor vruchten zijn. Zijn het boomvruchten of groeien ze, evenals de augurken, waar ze wel wat op gelijken, laag bij den grond? En daar zelfs de verkoopersdaarop slechts bij uitzondering een bevredigend antwoord kunnen geven, scheen het mij niet ondoelmatig toe, dit hier te doen. Maar daar het een onderwerp is, dat tot uitvoerige beschouwingen aanleiding zou kunnen geven, bepaal ik mij tot een zoo kort en zakelijk mogelijk antwoord, voldoende echter om hun, die van planten weinig of niets weten, een begrip te geven van wat deze nieuwe vruchten eigenlijk zijn.

Neen, zij groeien niet laag bij den grond. Integendeel, zij groeien met groote, zware trossen, voortkomende uit stengels van vijf a zes Meter hoogte.

Dan zijn het dus öoojwvruchten, zal men denken. En toch is dit volstrekt niet het geval, al bereikt de Pisang, zooals dit gewas gewoonlijk genoemd wordt, een vrij aanzienlijke hoogte, en al wordt zij met hare groote en breede bladerenkroon terecht als een der schoonste en meest majestueuse producten der tropische vegetatie beschouwd. Maar het is toch slechts een kruidachtig gewas, dat alleen met zijne bladeren eene aanzienlijke hoogte bereikt, met zijne bladeren en niets anders, zoodat er van hout zelfs geen schijn aanwezig is.

De bladeren, die alle uit het onderaardsche gedeelte, zeggen we maar uit den wortel, voortkomen, volgen elkaar