één voor één geregeld en spoedig op, terwijl het jongste blad steeds boven de voorgaande uitsteekt. Het moet zich, dicht opgerold, een weg banen door al de vroegere bladstelen, welke stelen, die elkaar in lengte opvolgen, concentrisch elkaar omsluiten en zoo een soort koker vormen, die, ofschoon niet bepaald hol, toch in het midden ruimte genoeg laat, dat er een stijf opgerold blad door naar boven kan groeien. Is het eenmaal vrij, zoodat het boven de vorige uitsteekt, dan ontplooit het zich links en rechts van de middennerf en vormt een vlak, glanzend blad van omstreeks een meter lengte en een halven meter breedte, welke lang gestoelde bladeren zich in alle richtingen uitbreiden. Een schooner, grootschei' vegetatie is niet denkbaar; alleen is het jammer, dat de bladeren meestal zijdelings tot aan de middennerf ingescheurd en dus in zeer ongelijke slippen verdeeld zijn. In eiken botanischen tuin, waar ze in eene warme kas niet door den wind beschadigd worden, kan men ze loeren kennen.

Is de plant volwassen, wat bij den ongemeen snellen groei reeds na eenige maanden het geval is, dan verschijnen er geene bladeren meer, maar dan volgt de bloei.

Uit het hart verschijnt dan een gezwollen knop, die, dicht gesloten, van het onderste gedeelte der stengels af, evenals de bladeren, dit heeft moeten doordringen, maar zich zoodra hij te voorschijn komt, snel gaat ontwikkelen en door zijne zwaarte spoedig naar beneden gaat hangen en dan blijkt te bestaan uit een groot aantal dicht opeengedrongen z. g. schutbladeren. Eén voor één maken deze zich nu van de massa los en dan blijkt, dat aan den voet van elk schutblad eenige dicht nevens elkaar zittende bloemen zich gelijktijdig openen. Elke dezer bloemen wordt weldra door een jonge vrucht opgevolgd, terwijl het schutblad afvalt en onmiddellijk door een ander gevolgd wordt. De meer nederhangende algemeene steel groeit inmiddels door, altijd uit een nieuw schutblad nieuwe bloemen voortbrengende, zoodat het aantal, spoedig in grootte toenemende, vruchten gaandeweg grooter wordt. Eindelijk blijkt die eene knop uitgeput te zijn ; wel bestaat hij aan den top nog altijd uit een aantal elkaar dicht orasluitende schutbladeren, maar deze vallen nu het ééne na het andere af, zonder vruchten na te laten, zoodat het topgedeelte onvruchtbaar is.

Het aantal vruchten van één steel, dus van ééne plant, wijl ze slechts eenmaal bloeit en daarna sterft, kan nog al verschillend zijn, maar is toch meestal zeer groot, zoo zelfs dat een man aan zulk een vruchttros zijn vracht heeft.

Al komt nu met de vruchtdraging altijd aan het leven van een Pisang een einde, zoo zijn deze planten toch zeer productief, want niet alleen zijn ze door haren snellen groei zeer spoedig vruchtbaar, maar tegen dat de vruchten rijp zijn, heeft de plant reeds voor hare instandhouding gezorgd door een of meer jonge spruiten, waarmede dan alweer spoedig hetzelfde gebeurt, zoodat men in een plantage letterlijk aan het oogsten kan blijven.

De Pisang is een der oudst bekende planten, die overal kan groeien, waar het maar warm genoeg is, want ze is een echt tropisch gewas. Dat ze als voedsel-

plant van zooveel beteekenis is, is voor een groot deel het gevolg hiervan, dat hare eetbare vrucht geene zaden bevat en zij, de vrij dikke schil uitgezonderd, in haar geheel kan genuttigd worden. Wanneer en waar de oorspronkelijke bevolking daarvan een zeer druk gebruik heeft gemaakt, is volstrekt onbekend, maar dat dit gebruik van Oost-Indischen oorsprong is, valt niet te betwijfelen, al komt ook West-Indië daarbij zeer in aanmerking. De Pisang toch was reeds in oude tijden in alle tropische landen verspreid en in vele streken voor de bevolking als voedselplant onmisbaar.

De vrucht is langwerpig, cylindrisch, maar niet zuiver rond en altijd min of meer gebogen, terwijl de grootte verschilt al naar ze tot de oudste van den geheelen tros behoort of ook naar plaatselijke toestanden. Ze is zeer rijk aan zetmeel en suiker, welk suikergehalte bij rijpe vruchten mot den dag toeneemt. Wanneer er de beide punten afgesneden zijn, kan men er de zachte, dikke schil zeer gemakkelijk bij strooken aftrekken (niet afsnijden) en gaat er niets van verloren. Het vruchtvleesch is zeer aromatisch, nü wat meer, dan wat mindei'. Sommigen vinden dit niet aangenaam, maar het is juist dat aroma, dat de bananen zoo gezocht maakt.

Dat, naarmate de aanvoer van bananen toeneemt, het gebruik van sinaasappelen zal afnemen, behoeft nog niet met zekerheid aangenomen te worden, want, al worden beide ook als dessertvruchten gebruikt, eerstgenoemde hebben een veel grootere voedingswaarde, al hebben de laatste weer dit op bananen voor, dat ze veel duurzamer zijn; goed rijpe bananen mogen niet lang na de aankomst blijven liggen, want overrijp worden ze te melig en bederven dan licht, terwijl de zuidvruchten maandenlang kunnen bewaard worden, waaraan voor bananen niet valt te denken.

Er zou over het Pisang-geslacht nog heel wat zijn mede te deelen, maar daar is het hier de plaats niet voor. Voegen wij er alleen nog bij, dat Linnaeus de eerste in Europa bestaande en algemeen gekweekte banaan, Musa paracUsiaca noemde, waarvan het ook wel gebruikelijke „paradijs-vijg” afkomstig is. Oct. ’l4. H. W.

Bloembollenteelt.

Handel in afgesneden hyacinthen.

De laatste jaren wei’d de bollenhandel zeer geschaad door het verhandelen van afgesneden hyacinthenbloemen.

Ten einde dezen handel, naar men hoopt, afdoende te kunnen tegengaan, zal hiertoe op 1 Januari a.s. eene overeenkomst van kracht worden tusschen den Bond van Bloembollenhandelaren en het Hollandsche Bloembollenkweekersgenootschap eenerzijds en een groot aantal kweekers en exporteurs van hyacinthen aan de andere zijde.

Hoewel er tot 1 Januari nog gelegenheid bestaat tot deze overeenkomst toe te treden, verdient het, met het oog op de spoedige publicatie in het buitenland van de lijsten der aangesloten exporteurs, aanbeveling, niet tot zoo lang te wachten.

In het Weekblad voor Bloemhollencultxiur van 8 Nov.