dan hetgeen zij bij het zich in den knop inboren, verorbert. Zij overwintert in den knop of in een gangetje onder de harsuitvloeiïng en het spinsel.

De grootste schade richt de rups in het volgende voorjaar aan, want dan holt zij de ondereinden van gewoonlijk meer dan een der normaal uitgroeiende scheuten uit, waardoor deze in den groei blijven steken en vaak omknikken. Deze vreterij wordt voortgezet tot einde Mei, begin Juni, tegen welken tijd de dan volgroeide rups zich in het onderste gedeelte van de door haar veroorzaakte uitholling gaat verpoppen.

Niet altijd blijven de aangevreten scheuten in den groei steken om later af te sterven en te verdorren maar sommige scheuten, die reeds omknikten, zien nog kans door te groeien, waarbij zij zich met hun uiteinde weer naar boven richten, waardoor in den scheut een eigenaardige bocht ontstaat, die niet meer vergroeit, maar altijd als gevolg van de vreterij van do dennenlotrups is waar te nemen, wanneer zulke takken niet door den wind worden afgebroken. De boschbouwer noemt deze eigenaardig krom gegroeide takken „bajonetten”, „waldhoorns” of „posthoorns”.

De dennenlotrups komt hoofdzakelijk op Piniis sijlvestris, den gewonen groven den, voor, maar ook andere Pinussoorten worden aangetast, n.l. onder andere P. montana, P. Laricio austriaca, P. rigicla en P. Laricio corsica, P. Strobus, P. montana Mughus, enz.

Men vindt deze voor den boschbouw niet onbelangrijke vlindersoort afgebeeld op de vanwege het Staatsboschbeheer voor eenigejaren terug verspreide gekleurde plaat, die o.a. aan vele spoorwegstations en in andere publieke

wachtkamers zijn opgehangen, terwijl zij in Vlugschrift 3 is beschreven.

Dennennaald met vlinder en lengte doorsnede van een knop waarin pop van Ketinia turionana.

Van technisch standpunt bezien is de dennenlotrups

„Waldhoorn” of „Bajonet”.

echter minder schadelijk dan de dennenknoprups, iferinta turionana, waarvan de rups de eind- en kransknoppen van een scheut uitvreet en daarin overwintert om er, nadat zij in het voorjaar hare vreterij nog een poosje heeft voortgezet, tegen einde Maart, begin April, te verpoppen. Het gevolg van deze vreterij, die dus vroeger is afgeloopen dan die van de dennenlotrups, is dat de uitgeholde knoppen gewoonlijk niet uitgroeien en door

den aandrang van voedingssap een min of meer groot aantal der tusschen de naalden zich bevindende knoppen, die gewoonlijk niet uitloopen, gaat zwellen en ten slotte

Top van groven den, waaraan bezemvorming.