PERSONALIA.

J. van Gerderen. De heer J, van Gerderen te Lage Vuiirsehe mocht dezer dagen den dag herdenken waarop liij vijftig jaren geleden in betrekking kwam als tuinkneeht op de buitenplaats Groot-Drakenstein te Lage Vuursehe. De Koningin selionk hij die gelegenheid aan Van Gerderen de eere-medaille in brons v'an de Oranje-Nas.sau-orde.

S. Bleeker.

Met vreugde bracht ons de Staatscourant het bericht dat de heer S. Bleeker is benoemd tot Ridder in de Oranje-Nassau-orde waarmede wij hem van harte gelukwenschen.

'BOTANISEEREN IN DEN VREEMDE. De Flora van Zuidelijk-Bretagne.

Een botanicus is, zoo schreef ik in ~de Levende Natuur” van huis uit een speurder. Hij begint met de flora van zijn omgeving en strekt zijn onderzoekingstochten telkens verder uit, over zijn vincie, over verwijderde provincies en ten slotte over zijn geheele land. En als hij zoo overal gespeurd, gesnuffeld heeft, de zeldzame jilanten in haar spaarzame schuilplaatsen bewonderd en de vreugde over haar vondsten gesmaakt heeft, dan trekken hem met geheimzinnige kracht nieuwe landen met nieuwe flora’s aan. Hij heeft in de verworven kennis van zijn eigen landsflora een basis ter vergelijking, en nu wordt het een speuren naar verwante vormen, verwante soorten en variëteiten en ook een kennismaken met geheele nieuwe typen, nieuwe soorten, nieuwe geslachten, ja zelfs nieuwe families. Daarom is een botanicus een rijk mensch. Hij is, waar hij ook gaat, nimmer alleen. In het bosch, op het veld, in de duinen, tusschen de plassen, oji heuvelen en bergen, overal ontmoet hij bekende en nieuwe vormen, die beide hem vreugde geven en zijn belangstelling wekken. En in een vreemd land zijn het vooral die laatste, die hem boeien, omdat er onder zijn die hij w'el kent van cultuurexemplaren, van platen en i»t geschriften, maar die hij nu spontaan in haar eigen levensmilieu ziet, als een onafscheidelijk deel van hare omgeving, van het landschap, als „iets dat van zelf spreekt.”

Gewijzigde verhoudingen van bodem en klimaat brachten andere levensvormen, die soms nauw verwant zijn aan de eigen landsflora, maar soms ook in alle opzichten van deze afwijken. Dit is vooral het geval in landen, waar door bijzondere omstandigheden contact met verwijderde floragebieden bestaat, waardoor de flora vormen vertoont, die niet specifiek bodemeigen zijn, maar als buitenlanders moeten beschouwd worden, om nu niet het Icelijke woord van indringers te gebruiken. Want een indringer is meestal lastig, en deze indringers zijn dat meerendeels niet; zij vergenoegen zich met hier en daar op de plaatsen, waar haar het leven mogelijk is, op te slaan, en in haar nieuwe vaderland stil en bescheiden hare uitheemsche bekoorlijkheden ten toon te spreiden. Zoo zijn er vele in ons eigen land aan te wijzen, die men dan als aangevoerd, verwilderd of ingeburgerd aanduidt, zooals

de Weichselboom, P. Mahaleb, Sering, Syringa vulgaris, Rhus typhina. Aster Novi-Belgii, Mimulus luteus, enz. Er zijn er zoo tientallen te noemen en enkele kunnen ook wel eens lastig zijn, zooals ten onzent de Waterpest, Elodea canadensis, en het roo'de Kroos, Azolla filiculoides ; maar over het algemeen zijn het interessante verschijningen, die bescheiden hier en daar optreden, en die we met belangstelling gade slaan.

Dat is in elk land zoo het geval; overal loopen de floragebieden in elkander, gaan geleidelijk in elkander over, terwijl door aanvoering, door ontsnapping uit tuinen en langs andere wegen ook allerlei planten nu en dan voorkomen, die tot geheel verschillende, vaak ver verwijderde floragebieden behooren. Dit is vooral in Bretagne het geval, welks eigen rijke flora verrijkt is met een belangrijk aantal planten van Zuidelijke herkomst, uit Zuid-Europa en elders. Toen ik in Juli van 1920 dit merkwaardige land bezocht, was die gastflora een der feitelijkheden, die mij sterk troffen. Overal treft men typen aan uit de landen van het Middenlandsche Zeegebied, die daar een goed „home” hebben gevonden en zich met de mheemsche fora hebben vermengd.

Wanneer men echter de ligging van Rretagne nagaat, hoe het ver vooruit steekt in den Atlantischen Oceaan, waardoor hare kusten bespoeld worden door den van midden-Amerika komenden warmen golfstroom, die vóór zij Bretagne bereikt, ook de kusten van Portugal en West-Frankrijk bestrijkt, kan dit eigenlijk geen verwondering baren. Die golfstroom voert zaden mede van de kusten, die ze bespoelt en van andere kusten, maar tevens is ze oorzaak dat het klimaat van Bretagne, voor het Zuiden van dit land milder en zachter is, dan van meer inwaarts gelegen streken op dezelfde breedtegraad. Door dit gematigde klimaat kunnen de door de zee, maar ook door wind, dieren en menschen aangebrachte zaden uit Zuidelijker streken ontkiemen en tot planten opgroeien, en een haar geschikt levensmilieu in haar nieuwe vaderland vinden.

De Zuidelijke kusten, met het daaraan grenzende achterland, zijn dan ook het rijkste aan die ingeburgerde plantenvornien. Men ziet ze overal langs de kusten, op het veld, op de rotsen en in de bosschen en sommige van haar zijn zóó algemeen geworden, dat ze vaak de physionomie van het landschap beheer- .. schen, zooals o.a. met de Spaansehe Erem, ! Spartium junceurn het geval is. Daarover | zal ik straks verder spreken, maar eerst i wil ik O]) nog een ander belangrijk deel j ran de plantenwereld in Eretagne wijzen, | en dat is de flora der tuinen. Die reikt | Bog iets verder dan de wilde flora, wijl j deze, behalve verschillende gewassen uit | Buid-Europa ook tal van plantenvorinen ! Bmvat uit andere werelddeelen, Australië, Zuid-Afrika, Zuid-Amerika, enz., die als tuinplanten ook ’s winters buiten rerblijven, en niet, zooals hier te lande, in kassen of oranjeriën moeten worden Bverwinterd.

Men weet niet wat men ziet als men die gewassen, gewoon als tuinplanten ziet aangeplant, tegelijk met het ons meer bekende, sterkere tuinplantsoen.

Men ziet dan eerst welk een grooten invloed een ruime, vrije standplaats op de ontwikkeling en het voorkomen dier planten heeft, als zij, ontslagen van de boeien der potcultuur en noodwendigen snoei, vrij zich kunnen uitleven als de andere boomen en heesters, ’t Zijn alle groenblijvende gewassen en men begrijpt hieruit wel welk een belangrijk materiaal deze gewassen vormen voor de decoratieve aankleeding en beplanting der tuinen. Maar ook daarop zal ik nader terugkomen.

Ik wil thans een blik oji de echte inheemsche flora van Bretagne, en wel die van het Zuidelijk gedeelte, de kusten en het daaraan grenzende achterland. Een der aardigste planten die aan de kust voorkomen is Matthiola sinuata li. Br. een grijsviltige plant met lancetvormige tot vinspletige, eenigszins vleezige bladen en rose-lila kleurige bloemen, die ’s avonds heerlijk geuren, ’t Is een tweejarige plant die van Juni tot September bloeit.

Ze neemt aan de stranden ongeveer dezelfde plaats in als Cakile maritima Scop. bij ons, die ook van één tot tweejarig is, en van Juni tot October bloeit met vrij groote, rosewitte bloemen. Een verwante soort is Matthiola incana R. Br., de z’g. winterviolier der bloemisten, met witte, violette of roode bloemen, een plant die er zeldzaam op kalkrotsen voorkomt en in Juni-Juli bloeit.

De Zeekool, Cramhe maritima L. kennen we in onze flora niet; alleen als tuinplant en als groenteplant is ze bij ons bekend, en in Engeland, Frankrijk en ook hier wel, worden de jonge gebleekte bladeren gegeten. Ze behoort, evenals de beide vorige planten tot de familie der Cruciferen, en dat is ook wel dadelijk te zien, niet alleen aan den bouw der bloemen, maar ook aan het loof, dat iets koolachtigs heeft, en even aan de losse bladen van de roodekoolplanten doen denken. De talrijke bloempjes zijn echter roomwit van kleur en rieken sterk naar honig.

De groote, min of meer ovale, bochtig gegolfde bladen zijn vleezig en meteen heerlijk blauwachtig waas overtogen. (Wordt vervolgd.)

KWEEKERIJ „ALPINA", BUURWEG – WASSENAAR.

Speciaal cultuur van ROTSPLANTEN, ALPENPLANTEN, MUURen RANDPLANTEN. Vaste PLANTEN en ROTSHEESTERS. Tuinarchitectuur