Wij huivren als wij rugwaarts zien,
Wat waren wij weleer! 1 !
Maar voortaan zal liet beter zijn
O! wij beloven dit,
Uw wraak verplettre hem, die ’s nachts
Niet op zijn kamer zit.
Die als de klok acht uren slaat
Nog op de plaats (1) mogt zijn,
Waar menigeen zijn deugd verloor
Bij ’t plengen van den wijn.
Ja plegtig, heilig en opregt
Is heden onze keus :
De Studie zij ons hoogste doel
Studeren onze leus.
O! Als Bora en Bela
En Euthon, ééne stad
Eens al wat maar studeren kan
In ’t Vaderland bevat,
Dan zal onze academie.
Door u nu schoon gevaagd.
Zoo zedelijk en deugdzaam zijn
Als eene reine maagd.
Dan breekt de dag der glorie
Door ’t dikke wolkfloers heen,
(1) Waarschijnlijk de studenten-socicteit.