elke vergadering van Amicitiae et (Noem een Latijnsch woord in den datlvus) hoe vriendschappelijk zij'n zij dan niet gezind! Ja! zelfs de honoraire leden, salueren zij ons dan niet met volle pocalen? Brengen wij hen, of zij ons niet te huis, «'at zeg ik? op de kamer, nog sterker, nog meer fideel, brengen wij hen niet op bed? Laten zij zich niet gaarne door bewijzen tot onze meening overhalen, toegevend voor ons als zij zijn, en klinkt uit hun mond, na het verloop van de vijf minuten aan het dispuut afgestaan, niet een zoetvloeijend : Tuis argumentis convicius ons in de ooren.

Ja! wij lezen wel in den Amsterdamschen Studentenalmanak voor het jaar 1847 : ehet zamenzijn op een dispuut had een soort van verbroedering tusschen ons te weeg gebragt, die ik in een opgewonden bui voor vriendschap hield onlangs vernam ik dat hij, waar het pas heeft, kwaad van mij spreekt.” Deze woorden zijn echter uit een romantisch verhaal overgenomen en beduiden dus niet veel.

Bezitten wij ook niet collegie-vrienden, die met ons denzelfden harden bank doelen. Ja! «'at meer is, denzelfden kw’ast met ons genieten. Gij begrijpt dat ik hier den kwast van het hout bedoel. Leenen wij niet broederlijk onzen inkt iian elkander, ons dictaat, ons papier, onze pennen, onze romans, dikwijls ter lecture medegenomen? Helpen wij elkaar niet bij wigtige responsieën, en deelen wij niet goedwillig onze kennis aan elkander mede? Had ik ooit kunnen antwoorden, dat Gutzlaff