vroeger wel eens verhaald heb, van dien zieken soldaat die oom ergens in Duitschland ontmoet had en dien hij zijn zakgeld en een Nieuw Testament had gegeven en vouwtjes had gelegen bij de hoofdstukken die de man zou kunnen begrijpen. Zoo ais o. a. van de opwekking van Lazarus en van de Kananeesche vrouw; en als dan de sigaar uit was, dan was het dikwijls ; kom kind lees me nu de 23® psalm nog eens voor. En dan begon ik : «De Heer is mijn Herder, mij zal niets ontbreken” enz., en dan vond oom dat ik zoo mooi las, maar geen mensch anders vond het, maar dat kwam omdat oom bijna altijd goed vond wat een ander deed, en het speet me altijd verschrikkelijk als die avondjes omwaren. Neen, wezenlijk u mag van oom Karei niets zeggen.””

«Neen, hij is nu dood de man, ik wil er niet verder over spreken, maar ik wil alles nu nog eens daarlaten, en u alles toegeven, maar dan moet gij mij ook bekennen dat het onaangenaam is nooit eens een dominé hier te zien.”

««Ach lieve tante, waarom

«Ja, als gij eens zoo veel deed aan de armen en aan de kerk, dan zoudt gij wel anders spreken.” (Maar tante wist niet, hoe veel Anna wel in stilte aan de armen gaf, en hoeveel zij afnaaide voor de kindertjes van de arme menschen; de kindertjes die pas geboren werden, en die het anders zoo koud, zoo bitter koud hadden, en wel