op haren schoot genoot zij meer dan ooit eene vrouw mogt genieten, want die zoon was haar alles, haar eenigst goed.

«Zijt ge gisteren ook hij Ds. L. geweest?” vroeg zuster Jet aan eene der buurvrouwen.

«Neen,” zeide deze, «ik ga daar nooit, die man kan mij niet stichten, het moet ook al een Groninger zijn.”

«Zool ’t was anders heerlijk mooi, hij had ’t over Luc. 18 : 16 Laat de kindekens tot mij komen; vooral ’t laatste deel was heerlijk, waar hij ons opwekte om als de kinderen te worden, en dat in verband hragt met de plaats : zoo gij niet wordt als de kinderen.”

«’t Was er zeker weêr stampend vol?” vroeg buurvrouw glimlachend.

«O ja, en er waren 26 doopelingen, ’t was overheerlijk. Ik betreurde het dat Arnold er niet hij was.”

Hier hief mijne tante haar groot oog, dat gedurende het gesprek peinzend op den lieveling gerust had, vertoornd op :

«En ik niet, zuster!” viel ze bits uit, «ikhen blij dat er nog andere predikanten zijn, meer waardig mijn zoon op te nemen in de Chr. kerk. Ik begrijp niet hoe gij aan die helsche gedachte komt.”

Zuster Jet, die niets kwaads bedoeld had, zweeg.

«Ja,” ging tante voort, «al moest ik drie uur ver loopen om een waardige dominé te vinden, ik deed ’t liever