dan door zoo’n Groninger mijn kind te laten zegenen. Daar kan geen zegen Gods op rusten.”

Alle aanwezigen zwegen.

Maar Maria,” waagde zuster Jet eindelijk, «gij zult Ds. L. toch zeker niet....”

«Zwijg, viel tante gebiedend in, «zwijg me van dien man, ik word koud als ik aan hem denk, slechts eenmaal heb ik hem gehoord en dat was over des menschen bestemming, maar o! zoo verschrikkelijk als ik mij met kon voorstellen dat iemand spreken kon. De geheele vrije genade maar ’t is genoeg als ik u zeg dat hij een Groninger, een volslagen Groninger is, en bij zoo iemand mag ik mijn kind niet laten doopen.” En zacht liet zij het oog weder vallen op den dierbare op hare knieën.

«Niet waar mijn jongen! fluisterde zij, «gij zult een beter dienaar worden dan die ontrouwe herders, die de schapen op dwaalwegen voeren,” en stil vouwde zij de handen.

Zuster Jet en de overige dames bleven intusschen het stilzwijgen bewaren, en stonden spoedig daarna op om afscheid te nemen.

«Wat is zij dol op haar kind,” zei een der buurvrouwen tot de andere toen zij buiten kwamen, «ik had zoo veel gevoel niet achter haar gezocht.”

«Hoe is ’t mogelijk,” fluisterde Jet tot nicht Roosje,