«O ja,” gaf Nol ten antwoord, «hoe eer hoe liever, wanneer hen ik dan dominé?”

«O daar denken we nog niet aan, lieve jongen, over een jaar of 15 misschien.”

«Zoo lang nog? Maar dat duurt veel te lang, ik zou nu al wel een preek kunnen maken. Verleden heb ik een heel opstel gemaakt voor meester Nevers over de erfzonde.”

«Wel zoo, en wat hebt ge daar.al in verteld.”

«O, ’twas allerdierbaarst,” viel mijne tante in, «eerst had hij het over de erfzonde in haar oorzaak, toen in haar aard, eindelijk in haar gevolg, net als in ’t Schatboek van ürsinus.”

«t Is wezenlijk onbegrijpelijk,” zeide mijnheer van der Vink, «ge hebt wel regt om trotsch te zijn op zulk een zoon, mevrouw!”

«Ja, God heeft ons bijzonder gezegend in dat kind,” antwoordde tante geroerd, «wij mogen Hem wel dankbaar zijn voor dien zegen,” en een traan blonk in haar oog. «Hoe is het bij u op school met ’t godsdienstig onderwijs,” ging zij voort, «ik hoop dat dat hoofdzaak zal zijn bij u.”

«O ja, mevrouw! was t antwoord. «Zondags gaan de jongelui die in de kost zijn naar de kerk en na den eten moeten zij mij mededeeling doen van de preek, ’s Morgens vóór schooltijd wordt er gelezen uit van der Palms Bijbel voor de jeugd.”