van der Vink niet lijden mogt, en dus blij was een kans te zien om van hem af te raken, «zoo u dien heer kondet bewegen zich in persoon hij ons te vervoegen.”

«Zeer wel mevrouw! Morgen om deze tijd? Zou dat u schikken?”

«Opperbest, zei tante, en mijnheer van der Vink greep naar zijn hoed.

«Mevrouw! uw dienaar.”

«Mijnheer van der Vink!”

«Maar lieve!” zei oom toen van der Vink weg was, «hoe komt gij zoo op eens tot dat besluit.”

«Arnold! gij weet dat ik mij met de opvoeding van mijn zoon hebt belast.”

Oom die dat niet wist, vond ’t best te zwijgen,

t Is half tien en de jongeheer komt t’huis.

«Zoo jongen, goed geamuseerd?” vroeg papa.

«Ach! moê, doet u mijn bouffante af, ’t is hier zoo warm.”

«Iloe heb je den avond doorgebragt?” vroeg tante, na aan ’t verzoek te hebben voldaan.

«O! heerlijk moê! We hebben kerkje gespeeld en iA was de dominé. Jan was koster en jufvrouw Betje en de meiden luisterden.”

«En was de jufvrouw over je te vreden?”

«O ja, ze zei dat ik eens gaauw terug moest komen.”

«Best jongen, nu, meester van der Vink wacht je