weken later een student aan een ander, «een eeuwige Pummel.”

«Neen, ik heb hem nog niet gezien,” was ’t antwoord. «Ken jij hem niet?” zich tot een daarbij zittenden groen rigtende.

«O ja, mijnheer!” was ’t antwoord, «waar we hem maar zien hebben we een vreesselijke pret met ’m. Hij komt echter bijna nergens, alleen op colleges en bestellingen.”

«De kerel kent geen fransch, duitsch of engelsch, en van latijn en grieksch zoo veel als een jongen van 12 jaar,” zeide de student die ’t eerst gesproken had.

«En wat moet hij worden.”

«Dominé natuurlijk.”

«’t Is een ellendig ding,” zei de andere die theologant was, «die knullen bederven de heele faculteit. Hij is zeker een kwezel, niet waar?”

«Ja, bespottelijk naar ik hoor, weet je, dweepziek.

Ik geloof, naar ’t geen ik er van hoor, dat hij een slagtoffer is van verkeerde opvoeding, zijn vader is een kruidenier in Amsterdam die rijk is geworden en daarom wordt zoon dominé.”

«Ik begrijp niet hoe de menschen zoo dom zijn. Is ’t dan genoeg om maar dominé te worden, ’tls waarachtig net als of een pastorij de hemel is, zijn ze daar eenmaal in dan is alles behouden. En ’t ongelukkigste