van Prof. van Hall «Aanteekeningen op het Burg. Wetboek” verscheen een vervolg.

Trokken wij nut uit de dagelijksche lessen onzer leermeesters, dat gedeelte van hunnen arbeid, waardoor zij ook naar buiten werken, is voor den roem der Hoogeschool niet minder belangrijk.

Maar als wij het oog laten gaan langs hunne achtbare rij, waaronder zoo vele eerwaardige grijsaards zich bevinden, missen wij er dit jaar twee, eenen die rust van zijn langdurigen arbeid, eenen anderen aan wiens werkzaam leven de dood een einde maakte.

De eerste. Prof, Suerman, is een dier Hoogleeraren, die door den Koning werden benoemd, toen, na de herstelling van ’s lands onafhankelijkheid in 1815, de Akademie, die in 1811 tot école secondaire was vernederd, tot eene Rijks Hoogeschool werd verheven. Gedurende een tijdvak van 38 jaren was hij niet alleen als Hoogleeraar, maar ook als geneesheer werkzaam geweest.

Wel was dus de 4 Oct. 1853 voor den Hoogleeraar een gewigtige dag (1).

Toen namelijk vierde ZEd. zijn’zeventigstenverjaardag, maar ook op dien dag bepaalde de Wet voor hem de ruste na een zoo belangrijk en moeitevol akademie-werk.

(1) Wij ontleenden het volgend verslag aan het RepeTtorium ;nz. van A W. M. van Hasselt.