Maar zagen wij, wat God verhoed!

Weer ’t krijgsvuur dreigend uitgebroken,

Kwam ’svijands heir de grens bestoken.

Voor U onz’ arm, voor U ons bloed,

Op 't „voorwaarts!” door uw mond gesproken,

In vrede en oorlog, even blij,

O Koning! staan wij U ter zij,

Doen we onze trouw gestand

Aan ’t Vaderland.

Na de keurige uitvoering vau dit zangstuk, daverde het in de zaal van een oorverdoovend : leve de Koning!

Met ontroering zag de Koning de jubelende menigte aan, trad naar de studerende jeugd en sprak vol gevoel de volgende woorden uit:

nik'vind geene woorden, om het gevoel uit te drukken , van hetwelk thans mijn hart doordrongen is. Slechts weinige woorden zal ik tot U zeggen: wanneer ik iets heb kunnen doen tot bevordering van den bloei, de welvaart, den roem der Nederlaudsche Hoogescholen, dan heb ik niet meer dan een duren, mij aangenamen pligt vervuld. Gods besten zegen wensch ik U van harte toe; U allen, ja U allen in het bijzonder.”

Het leve de Koning! klonk daarop weder van alle kanten en onder die met volle borst uitgehragte woorden verliet Zijne Majesteit het groote Auditorium, om de Senaatskamer te bezigtigen.

Onderwijl hadden de Studenten zich in twee rijen