digheid mist om het penseel bij het vervaardigen van deze schilderij te hanteren. Begrijp ik toch wèl de verpliglingen die ik op mij genomen heh; dan moet de schets zoo bewerkt zijn, dat niet alleen zij, die Wolterheek gekend hebben, hunne goedkeuring aan de teekening kunnen hechten, al gevoelen ze duidelijk wat er al aan ontbreekt, al munt ze door zuiverheid van trekken en door kracht van bewerking niet uit; maar ook zij, die dezen Almanak lezen, zij vooral voor wie het jaarboekje bestemd is, moeten er den geest in vinden, die ze regt hebben te eischeii, den geest der waarheid, zonder laffe vleijerij. ’t Is toch niet voornamelijk het leven van den geleerde, noch dat van den practischen arts, noch dat van den burger alleen, dat men van mij verlangt; het is bijzonder het leven van den leermeester met en voor zijne leerlingen, de betrekking waarin hij tot de kweekelingen stond der Utrechtsche Hoogeschool, die door hem tot het maatschappelijke leven moesten worden voorbereid. Dat is het eigenaardige mijner taak, naar ik het inzie, mij door de geachte redactie van den Studenten-Almanak opgedragen, opdat mijn werk het boekske niet ontsiere, of liever geen wanklank zij in den algemeenen toon.

De redactie doet in het algemeen geene hooge eischen aan den prosaïst, ze verlangt niet, dat de poëzy, die het bundeltje siert, naar den laauwer der volmaaktheid streve.