den omdat hij het vaderlijk voorbeeld wilde volgen, maar hij hem was de liefde voor de studie der natuur ontwaakt, ten gevolge van de studie zijn’s broeders, en nu deze overleden was, kwam de zucht boven, om in diens voetstappen te treden, zoodat hij van rigting verwisselde, en zich van toen af aan de geneeskunde wijdde.

Mathias van Geuns, deze degelijke, maar ook in zijn doen zonderlinge medicus, bemerkte spoedig, dat Wolterbeek iemand was van uitstekende talenten, vooral bemerkte hij in hem den helderen en juisten waarnemer. Daar kwam bij, dat de vroegere studiën van Wolterbeek hem meer dan anderen de classieken had doen beoefenen, en dat deze studie hij hem eene degelijkheid ontwikkeld had en eene kennis der talen, die hem juist zeer geschikt maakte om de principes medicinae te kunnen verstaan. Hierin kwamen leermeester en leerling overeen. Maar had gelijkheid van rigting in de studie hen beiden reeds tot elkander gehragt, Wolterbeek nam ongevoelig ook van van Geuns veel eigenaardigs over, dat hem immer is bijgebleven.

Van Geuns deed aan anderen eveneens de talenten van Wolterbeek opmerken, en noemde hem steeds als den man, die waardig was hem op te volgen.

Deze talenten, door hem als student ten toon gespreid, werden bezegeld door eene uitmuntende dissertatie, de Gangraena, den 14 December 1796 verdedigd, teneinde