moest. * Het lloogduitsch verkoos hij evenmin zachter uit te drukken dan ons Nederduitsch, en men begrijpt ligtelijk dat zijne woorden hemelsbreed verschilden van die, welke hij in zuiver en liefelijk latijn ons deed hoeren. Had hij echter ons een tijd lang toegegeven door Engelsch en lloogduitsch te spreken, hadden wij ons, om zoo te zeggen, op de autores classici gewroken, dan spoedig sprak hij weder in hunne zoetvloeijende taal en veroverde hij met het uiterste gemak al het verlorene terrein.

Zulk eene handelwijze, zulk eene manier van omgang met zijne studenten lag in zijn karakter, hij was vrolijk en goedhartig, en van daar dat hij eene soort van snaaksheid over zich had gekregen, die hem vaak de vrolijke zijde van alle dingen deed opvatten en een zekere aangenaamheid gaf aan zijn verkeer. Niet zelden was hij wezenlijk humoristisch en deze tint schonk zijne gesprekken eene levendigheid, die immer boeide. Hij hield er van, om dergelijke gesprekken met zijne leerlingen te houden, en hij kon heel goed de wederantwoorden verdragen, die niet zelden van groote ondeugendheid getuigden. Evenwel, gelijk het met zulke karakters veelal gaat, niet altijd kon hij die aardigheden hij zijne leerlingen dulden, en er behoorde veel tact toe om die oogenhlikken goed van de andere te onderscheiden. Toch had hij gaarne, dat men hem zijne zetten wederom gaf; hij hield niet