militoncn klagte ingeleverd tegen den diacteticns. De aanbrenger wist zijne klagte niet goed tegenover Wolterbeek te fornmleeren. De eene patiënt bad schorseneren met kalfsgehakt gekregen, de andere had uit den pot mede moeten eten. Onze leermeester begreep spoedig waar hem de schoen wrong en dwong den klager de oorzaak te bekennen waarom de eene hoven de andere was voorgetrokken. Het hooge woord kwam er eindelijk uit, die de schorsoneren gekregen had, was mooi, de andere was leelijk. Wij barstten allen in gelach uit. Wel man, was het antwoord van Wolterheek, hebt gij ook niet iets meer over voor een mooi meisje dan voor een leelijk? Doch tevens kreeg de diacteticns de order om zich voortaan van het regelen der spijzen naar mooi of leelijk der patiënten te onthouden.

Zoo gaf de wederzijdsche vriendschappelijke verhouding tusschen den leermeester en de leerlingen eene aangenaamheid van omgang, die wederkeerige verknochtheid en liefde deed geboren worden. Ik heb Wolterheek niet anders gekend dan als een man van hooge jaren, en wij allen hehandeldem hem daarom altijd als een vrolijken, vaderlijken vriend, die ons immer hartelijken, goeden raad gaf.

Niet altijd echter was zijn stemming vrolijk en luchtig. Vooral hij lijkopeningen, die we meestal ’s avonds deden, was hij ernstig en dikwerf zoudt gij gemeend hebben een

18