het ware) in eene andere spheer leven. Zij gunt hun gaarne dit gouden kleinood en wel uit een geheel ander motief, dan dat, waarom de vos van zure druiven sprak.

Goed, is iemand aan de Academie, wiens eenige verdienste op aarde in welk licht ook geplaatst, daarin bestaat dat hij het is. Dit zijn menschen wier gebrek is dat zij eer hun zeldzame valken voor uilen, dan hunne uilen voor valken houden. Meestal kweekelingen van het asinaal-systeem. Maar goede kerels.

Het spreekt niet van een gecompliceerd character, ais men van iemand zeggen kan, het is een goede vent, en men met die zegswijze alles gezegd heeft wat er van den man kan gezegd worden.

Men gebruikt bet woord goed van menschen over wier dubbelhartigheid men soms geneigd zou zijn te weifelen, en over welke men zich gaarne laat gerust stellen als men van eene andere zijde hoort aanvoeren : »het is toch »een goede vent.” Nu begint goed een soort van verontschuldiging te worden voor veel dat niet goed meer is; dit is een bijzondere eigenschap in het gebruik van het woord. Welk een gevoel van medelijden ligt er in het »hij kan het niet helpen de goede vent,” en wat meent men veel af te doen als men u verzekert ; »in zijn hart is bet een goede kerel.”

Ja! wij hebben er zien heengaan om niet terug te komen, van dewelken het ons leed was dat de blik dien