BRIEVEN VAN VRIENDEN.

Brieven van vrienden, ’t zijn blijvende schatten,

Harpen, wier ruischen den weemoed verjaagt;

Mummies, wier hulsels ’t verleden bevatten.

Kluizen vol geesten, niet vruchtloos gedaagd.

Snelden we voort langs de baan van het leven.

Brieven van vrienden, ze toonen ons pad.

Even als bloemen, gestrooid langs de dreven.

Melden, wat weg straks een bruidspaar betrad.

Brieven van vrienden, ’t zijn tolken der zielen,

Eens of tot heden met de onze vereend.

Schoon ook de krachten des stofs haar ontvielen.

Toch blijft de magt van het woord haar verleend.

Brieven van vrienden, ’t zijn wereld-annalen,

(’k Noem het een wereld het rijk van den geest)

’t Zij ze ons van strijd of van vrede verhalen.

Wrijving, ontwikkling is ’t, wat ge er uit leest.