heerschenden geest van provincialisme, aan Leiden tot belooning te schenken, waarop sommige steden rechtmatiger aanspraken meenden te hebben.

De keuze was gelukkig te noemen: staatkunde eisclite, dat de verlangde inrichting daar tot stand gebracht wierd waar de beoefenaars der wetenschap in veiligheid zouden zijn en buiten het bereik van den vorst, die de door hem bezworen en erkende rechten der Hoogescholen niet eerbiedigde; en die veiligheid was een hoofdzaak, omdat godsdienstijver de nieuwe Academie tot eene Protestantsche bestemde. En daarom werd de gelegenheid, die zich zoo natuurlijk aanbood, om zonder heleediging van de voorliefde der verschillende Prov. Staten of Ned. Regeeringen van verschillende plaatsen, de quaestie te beslissen, als met beide handen aangenomen. Bovendien voldeden ook die steden, die billijker rechten dan Leiden meenden te hebben, niet aan de vercischten. De voornaamste van deze was Utrecht.

Sints eeuwen had de Utrechtsche School aan het hoofd der Nederl. inrichtingen van onderwijs gestaan, en bestond nog; reeds voor vele jaren (1470) was door de Sted. Regeering het verlangen naar eene Hoogeschool geuit en waren pogingen om dien wensch te vervullen, schoon vruchteloos, aangewend; wat scheen dus billijker, dan