En toch de geleerden leggen ons uit, dat die of die voorstelling, in oenen jEgyptischen kelder op den muur geklad, een tafereel uit het leven eens konings is. (Zulk een koning zit in regthoekige positie tegen een’ muur aangeplakt, met zijne armen op de dijen en zijn hoofd tegen den wand). En toch zeide ik toch is er iets in deze eenvoudige voorstelling, dat ons het grootste regt geeft om te onderstellen, dat er geestige scherts gebruikt is bij het rangschikken dezer tafereelen; waarom zoude anders het kenteeken van zulk een koning juist een pelikaansneb zijn? Naast Z. M. ziet men een andere figuur, staandvoets met zijn hoofd tegen den zolder, en zijn rug tegen den muur, en voorzien van een uilengegezicht (dit beduidt bij de zEgyptenaren eersten staatsdienaar). Hij houdt zijne handen langs de beenen regt naar beneden zoo wat op de manier der groenen. Zijne armen zijn naar evenredigheid ongeveer */,. te lang. De geleerden zijn het eens, dat zulk een tafereel genomen is op het oogenblik eener staatkundige crisis. Eene crisis! Welk eene eenvoudige wijze om de grootste gebeurtenis uit te drukken! Het is niet te veel gezegd, als men de teekenkunst der iEgyptenaren geestig noemt. Het volgende tafereel op den muur stelt dezelfde geschiedenis voor, uitgezonderd, dat hier Z. M. tegen den muur staat, met de pelikaansneb op zij en dat de minister inzittende houding is afgebeeld.

M.

I