Wij zijn alleen.

Toch fluistert ge zachtkens,

Om niet te storen

De peinzende zee.

Zacht slechts bewegen

Zich uwe lippen,

Als zwellende hladren –

Der liefelijke roos.

Ik vang uw woord op,

Als zuivere geuren

Der liefelijke roos.

In ’t Oosten roept reeds

De zilvren maan.

En God overdekt

Den Hemel met sterren.

En ik bedek u

Zalig en vrij,

O, mijn beminde.

Voor nijdige oogen

Digt aan mijn harte.

Naar ’t Duitach.