Of brood en beschuiten,
Tot spijs hun gaat stuiten.
En meer groote guiten
En kwade karnuiten,
Die smijten of spuiten
Op deuren en ruiten.
En voorts heele vleeten
Van tantes en peeten
En moeders, die zweeten,
Met kindren, die eten
En morsen en speten
En gluren door reten.
En boeren, die vreten
Voor kroegen gezeten.
Van scheiden niet weten
En meestal vergeten
Hun beurzen te meten ,
En huwlijksprofeten;
En twisten en veten.
En slagen en kreten.
En schoppen en beten.
Gesmakt en gesmeten,
Den tijd zóó versleten...!
’t Mag kermisvreugd hecten