strijd om hen heen, om hen met hunne gelukwenschingen en geschenken te overladen. Ook gij kwaamt er, maar gij kwaamt er alleen, men had u genoodigd omdat ge nu eenmaal tot de vrienden behoordet, maar gij gevoeldet er u niet op uwe plaats, wat was het u vreemd in die omgeving!

Voor zulk eene hartelijkheid , voor zulk eene vriendschap was uw gemoed niet vatbaar, zij stuitten af op het harnas uwer onverschilligheid. De maaltijd was keurig, ’t ontbrak niet aan fijne wijnsoorten, maar, o wonder! het smaakte u niet, gij kondt er uwe gedachten niet bij bepalen, ’t was als of alle gasten u verwonderd aanzagen , als zweefde de vraag op aller lippen : s hoe 1 gij hier? gij behoort hier niet 1”

Het feest is afgeloopen; gij gaat heen, alleen gaat gij huiswaarts, alleen komt ge op uwe eenzame kamer, niemand is er die u welkom heet, die u vriendelijk de hand reikt of u een kus op de lippen drukt; immers, gij verkoost uwe vrijheid; welnu, ge zijt vrij, maar gij zijt ook alleen.

Gij wordt oud en met de jaren komen de gebreken des ouderdoms; de jicht of het podagra kwelt u, gij zijt aan uwe kamer, misschien aan uwen stoel gebonden; gij zijt mistroostig, ontevreden over u zelven, ge hebt uwe dwaling leeren inzien en vervloekt die vrijheid die zulk eene eenzaamheid met zich brengt; maar niemand is er die u troost, niemand die u een vriendelijk woord van opbeuring toespreekt. Immers, wie zou zich aan u laten