stukken behoorde eene redactie van den studenten-alma» nak toch wel op te nemen?....

Onwillekeurig was ik van mijn’ stoel opgestaan en liep de kamer op en neer zonder daardoor veel verder te komen met mijne overdenkingen. Eindelijk opende ik eene groote boekenkast, en nam er werktuigelijk dan het eene, dan het andere boek uit, om te zien of het toeval mij iets aan de hand zou doen, dat mij tot eene juiste beantwoording dezer in mijne gedachte opgekomene vraag zou kunnen behulpzaam zijn.

Hoe dikwijls wordt niet datzelfde toeval hier vergeefs ingeroepen; hoe zelden komt het ons te hulp op het meest gewensehte oogenblik 1 Toen echter was dit het geval; juist toen ik mijn blind zoeken wilde staken, viel mij, terwijl ik een door mij opgenomen boek weder op zijne plaats zette, een manuscript in het oog, dat, achter eene groote foliant verborgen, naar deszelfs geele kleur en verbleekte letters te oordeelen, daar al jaren lang moest hebben gelegen.

Hoe het kwam, weet ik niet; maar eene geheime stem fluisterde mij in, dat ik hierin de beantwoording mijner vraag zou vinden. Ik sloeg het ding open, zette mij voor mijne schrijftafel en begon te lezen.

Het was een fragment van een brief zonder adres en onderteekening; ik zal het hier in zijn geheel laten volgen en mij van alle commentariën onthouden. De lezer oordeele