Deed dienst als wacht in tijd van rust, als voorman in den strijd,
En ’t zij hij post hield, ’t zij hij streed, steeds hield hij voet bij stek,
En niemand wreef hem lafheid aan, al daeht men soms : hij ’s gek.
De dappre Sandels week terug voor Eussische overmagt
Weshalf hij langs een smallen stroom zijn troepen henenbragt.
Een eind wegs verder lag een brug, den Zweden slechts bekend
Een kleine bende hield daar wacht, een twintig man omtrent.
Dat troepje was voor kort belast met ’t effnen van een pad
En rustte nu van d’ arbeid uit, daar ’t niets te vreezen had.
Zij lagen in een pachthoef t’huis, en deden zich te goed
En zetten Sven alleen op wacht, zooals men ’t honden doet.
Maar plotsling keerde ’t blaadje om. Daar rent met woeste vaart
Een adjudant van Sandels aan, en roept van ’t dampend paard:
» Op 1 mannen, op 1 en naar de brug, om Gods wil houdt daar stand
i> De vijand wil den overtogt, hij naakt aan genen kant.
» Kap’tein 1” zoo roept hij dezen toe, » verniel de brug, als ’t kan,
» Of houd den vijand op en vecht, tot op den laatsten man;
1) Verloren zijn we allemaal, valt hij ons in den rug
ï Zoo aanstonds brengt de generaal versterking bij de brug.”
Weg ijlt hij in galop. De troep is pas der brug nabij.
Of zie ! daar daagt de vijand op omhoog aan de overzij.
Hij breidt zich uit, sluit digter op, legt aan, het hagelt lood.
6*