den toon der sprekers die op dien dag den Senaat verdedigden , en door de halstarrigheid waarmede men steeds de wettigheid der uitgaven bleef beweren. De verantwoording viel en twee dagen later verscheen een manifest waarbij de Senaat zijn ontslag nam. Spoedig daarop werd het ruchtbaar, dat sommigen hadden besloten zich van ’t oude corps af te scheiden. Dat besluit was in eene commissie die ter fine van advijs daarover zitting hield met 3 tegen 2 stemmen goedgekeurd, ’t werd op eene vergadering gebragt, en slechts met 32 tegen 16 stemmen aangenomen, met weinig inspanning had men dus de zaak kunnen'voorkomen, maar geen enkele poging ter verzoening ging uit van den afgetreden Senaat, die al gevoelde hij zich dan ook persoonlijk beleedigd, ten minste had moeten waken, dat door de minderheid den wensch der meerderheid werd geëerbiedigd, en zoo eene scheiding had kunnen voorkomen die hij in een brief aan de zuster-akademiën verklaarde zoo zeer te betreuren.

Zoodra de scheiding werkelijk was volbragt, traden natuurlijk al de genen toe, die door banden van vriendschap meer met deze dan met de andere partij waren verbonden, en men constitueerde zich tot eene geheel afgezonderde vcreeniging. Intusschen had ook de reeds vóór de afscheiding door de groote meerderheid van ’t corps gekozene Senaat zich geregeld en 25 Junij 1855 had voor ’t eerst onder zijn praesidium eene gewone corpsvergadering plaats. Na de lezing der Notulen nam de

11