■wel is waar ingevorderd, terwijl het jaar nog loopende is, maar mag toch slechts gebragt worden op de Eeken. en Verantw. over , ’t geen trouwens van 2elf spreekt. En wat zien we nu uit vorige verantwoordingen? Dat de Senaat steeds gehandeld heeft in strijd met letter en geest beide der wet. Wanneer men de Reken, en Verantw. nagaat, ziet men dat de omslag, die eerst op de Eeken. en Verantw. van kon voorkomeiT, onder de ontvangsten van wordt gerekend. De ontvangsten zijn dus telkens de uitgaven een jaar vooruit, en wanneer nu eens een ware, geen fictieve Eeken. en Verantw. geschiedde, zou ’t blijken, dat gedurende vele jaren niets dan nadeelige saldo’s aanwezig waren en het fictief batig slot gevonden wordt door te anticiperen op ontvangsten die tot een volgend boekjaar behooren.

Ik wil echter de schuld hiervan geenszins geheel of voornamelijk stellen op rekening van den laatsten Senaat, maar zoek de oorzaak van ’t kwaad liever in de zonderlinge bepaling der wet. Waarom die bepaalt, dat de omslag over ’t jaar van 22—22 Mei behoort ingevorderd te zijn, vóórdat dat jaar begint, verklaar ik niet te begrijpen.

Het blijkt dat de leden van vorige Senaten ’t artikel ook niet begrepen. Uit oude Eeken. en Verantw«'° blijkt dat men tot in 1850 de contributiën dan eerst invorderde, wanneer het jaar afgeloopen of ten minste bijna voorbij was. Men inde toen b. v. tusschen 26 Maarten