10 Mei 1850 de contributiën over De Senaat schijnt toen plotseling van opinie veranderd te zijn; vaa toen af dateert ten minste het misbruik van anticipatie op ontvangsten van het volgend jaar.

Een zonderlinge indrnk maakt het in elk geval, wanneer men volgens de ontvangen quitantie / HTS betaald heeft als aandeel in de onkosten over en diezelfde ƒ1.75 dan verantwoordt vindt als wettige ontvangst over alsmede bestrijdende de uitgaven over 18^7

Zietdaar de eerste onnaauwkeurigheid, die jaren lang bestaan heeft. Al die data in Art. 63 en 64 leidden al dadelijk tot verwarring, ’t Spreekt van zelf, dat onder die omstandigheden van eene toepassing van art. 66 geen sprake zijn kon. Hoe de vorige Senaat dit artikel opvatte, weet ik niet. Dat hij ’t stelselmatig over’t hoofd zag is zeker.

We naderen nu tot een ander gebruik, dat evenmin eenige wetsuitspraak heeft waarop het steunt. Ik bedoel de drie kassen, waarin de gelden van het Utr. Studenten-corps verdeeld zijn. Van eene zoodanige splitsing is in de wet geen spoor te ontdekken. Art. 70 spreekt in dit opzigt duidelijk. Daargelaten nu de onwettigheid der splitsing, vragen we, is ze wenschelijk? heeft ze goed gewerkt? Wenschelijk houd ik haar voor een deel goed gewerkt heeft ze tot nog toe niet.

t Spreekt van zelf dat die gelden van ’t corps, waaraan ieder Doctor zonder onderscheid heeft bijgedragen, in één kas beboeren te blijven. Elk lid van het corps