eene eigenaardige plegtigheid, evenzeer door haren ouderdom gewettigd, als belangrijk voor den academischeu tijdgenoot om den nieuwen persoon, die haar volbrengt.

Men kiest bij voorkeur eenen text van minder of meer algemeenen inbond, of legt er zich op toe de eene of andere waarheid te ontvouwen, die in het Nieuwe Testament onder den vorm van geschiedenis, of wel in het kleed der gelijkenis ncdcrgclegd, voorkomt. Men mijdt alle vertoon van geleerdheid met zorg, men is beschroomd voor den blaam van »pedanterie” en tracht zooveel mogelijk door »een goed bewerkt stuk,” waarin zich de persoonlijkheid van den voorsteller afdrukt, te gelijk den lof van den bekenden en bevrienden hoorder uit de familie te winnen en het scherp luisterend oor van den medestudent en criticus te vreden te stellen. Is dit doel bereikt, zoo acht men zich reeds jrclukkio- O D

Gansch anders in het midden der vorige eeuw. Een student, proponent of jong predikant was er in die dagen steeds op uit om de grootst inogelijke quantiteit geleerdheid in een kort bestek bijeen te plaatsen. Daardoor moesten de toehoorders verblind, de familie en bekenden opgetogen over dit wonder van geleerdheid, en de medestudent natuurlijk geheel en al overbluft worden. Eigenlijk was de preek alleen geschikt voor een auditorium van geleerden. Men koos toen ter tijde ligt een zeer onbekenden text, niet uit eenige geschiedenis, ook bij voorkeur niet uit het Nieuwe Testament, liefst uit een’ of anderen hoek der Heilige Schrift, die