den hoorder geheel onbekend was. De profetiën des ouden verbonds waren een rijke schat waaruit de keuze niet moeijelijk viel. Bij voorkeur nam men zulk eenen text, waarbij eenige fijne kunstgrepen uit de wetenschap der exegese konden te pas gebragt worden. Kon men er een vinden, waarbij een kritische aanmerking met vrucht kon opgedischt worden, men was den koning te rijk af. Maar vooral koesterde men eene groote voorliefde voor zulke texten, waarbij men zijne kennis van de Hebreeuwsche of ongewijde Antiquiteiten kon luchten. Tot deze soort behoorden ook die texten, waarin een geheimzinnig muziekinstrument der ouden voorkwam; b. v. de Oittith, de Neyinoth of iets dergelijks. Welk eene geleerdheid is er niet verkocht over Ps. LXVIII ; 25 : »De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden.” Maar, vraagt misschien de een of andere lezer, die zeer op eene toepassing gesteld is , waar bleef bij zulk eene gelegenheid de toepassing? Dat was juist het punt waarin men toen ter tijde het verst gevorderd was. Het was het eenvoudige middel om in alles een zinnebeeld te zien. Eerst kwam de geleerde verhandeling en exegetisch-antiquarische verklaring der textwoorden. Dan had men een klein tooverstafje, om het zoo eens te noemen. Het was het toovermiddel der vergeestelijking, waarmede men in een oogenblik tijds de vreemdsoortige elementen uit den text herschiep in geestelijke figuren. Terstond, als dit middel aangewend was, waren de zangers = de apostelen en discipelen;