in te nemen, die behalveu dat, door de letterlijke verklaring van dezelve, overvloedige gelegenheid krijgt, om blijken van zijne zoogenoemde geleerdheid te geven. Menigeen heeft met deze bellen zijn naam rugtbaar gemaakt , en is door middel van deze paarden te huis geraakt.”

Wil men thans weten hoe deze text behandeld werd, men heeft slechts na te gaan, welke bronnen genoemde schrijver opgeeft voor de exegese van de plaats.

Ten eerste verwijst hij naar den commentaar van Marck, die al de gevoelens der oude en latere godgeleerden bijeen brengt. Daarna heeft de jonge predikant Ewald te lezen en Dougtaeus, die »de Grieksche en Komeinsche schrijvers aanbalen, om te bewijzen dat de paarden oudtijds bellen droegen, en de overeenkomst tusschen bellen en de verkondiging des Evangelies aangeven.”

Verder bestond er eene verhandeling van d’Outrein > over de gelijkheid tusschen paarden en geloovigen” (zeer geschikt voor de toepassing).

Een ander zag meer gelijkheid tusschen paarden en overheden en hield de bellen voor wetten.

Verder noemt hij nog zekere schrijvers «rijkdom van geestelijke aanmerkingen, en prakticale bloempjes.” (?)

Merkwaardig zijn de vier vereischten die ZEerw. opgeeft , om nu eene preek te maken :

l’" «Een weinig kunst van schakeering

2''° »Een oordeel van uitkipping."

3''” «Een sterk geheugen,”