gast is Eduard Baarn. Hij is omstreeks 10 uren levendig verwelkomd aangekomen, heeft zijne schuld afgedaan en wilde terstond weer vertrekken, maar de gastheer dwong hem met belangelooze beleefdheid ’t spel alleen maar eens aan te zien. Hij had van tijd tot tijd besluiteloos met zijn vingeren door ’t geld gewoeld dat hij nog bij zich droeg, want voor zijn horlogie, bezit hij thans een klein voddig strookje papier, hem door den houder van eene bank van leeuing in ruil gegeven met het geld, waarvan hij zich zoo stipt gehaast had zijne schuld te betalen. En met hetgeen hem rest, zou hij nog, indien hij lust mogt gevoelen, zijn geluk, al was ’t ook voor den laatsten keer, eens kunnen beproeven.

t Is iutusschen 12 uren geworden. De kaarten vallen nog onophoudelijk op de tafel. Eduard heeft zijn jas afgelegd. Zijn gelaat is verhit en bezweet, zijn blond hair in groote wanorde. Zijn oog hangt met koortsaehtige belangstelling aan de kaarten die Piet Bank zal omkeeren. Want Eduard heeft weer gewaagd en nu meer gewonnen, dan ooit door hem verloren was. Voor hem op de tafel ligt nu een aanzienlijke hoop zilvergeld die steeds aangroeit, want waar hij ook zijn inzet mag plaatsen , daar lacht de fortuin hem toe. De heeren spreken weinig onderling. Soms is ’t een grove vloek, als de inzet van een hunner door Piet Bank met groote onverschilligheid wordt weggenomen; dan weder eene ruwe